Introducing 

Prezi AI.

Your new presentation assistant.

Refine, enhance, and tailor your content, source relevant images, and edit visuals quicker than ever before.

Loading content…
Transcript

Year 2 - Unit 4

Lesson 1

Study vocabulary Lesson 1 on CB p. 116

Study grammar 4.1 + 4.2 on CB p. 113 + 114

Lesson 1

must/ have to/ should

+ hele werkwoord

  • must = moeten (noodzakeljk)
  • mustn't = niet moeten/ mogen

  • have to = moeten (verplicht/ opgelegd)
  • don't/ doesn't have to = niet hoeven

  • should(n't) = (zou) eigenlijk (niet) moeten

hulpwerkwoorden

Vier opties

1. Iets is gebeurd en het is niet belangrijk wanneer. (geen tijdsbepaling)

2. In het verleden begonnen en gaat nu nog steeds door. (since, for, in)

3. In het verleden gebeurd en je ziet nu het resultaat.

4. Iets is net of nog niet gebeurd. (just, lately, recently, yet)

present perfect

+ (bevestigend)

have/ has + voltooid deelwoord

(ww + ed of 'derde rijtje)

- (ontkennend)

have/ has + not + voltooid deelwoord

(ww + ed of 'derde rijtje)

? (vragend)

have/ has + onderwerp + voltooid deelwoord

(ww + ed of 'derde rijtje)

Vorm

Lesson 2

Study:

Vocabulary 4.2 (CB p. 116)

Phrases 4.2 (CB p. 118)

Grammar 4.3 + 4.4 (CB p. 114)

- verleden tijd (past simple)

- veel en weinig

Lesson 2

verleden tijd =

past simple

Gebruik: als iets in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer het gebeurd is.

Er staan vaak tijdsbepalingen van de verleden tijd in de zin:

- last night

- in ... (jaartal/ maand)

- this morning, afternoon, etc.

- ... ago (five minutes ago, etc.)

- when ... (when I was young)

Past Simple

+ werkwoord + ed / eigen vorm

- did not + hele werkwoord

? Did + onderwerp + hele werkwoord

Vorm

Veel en weinig

- much = veel (niet telbaar)

- many = veel (telbaar)

- little = weinig (niet telbaar)

- few = weinig (telbaar)

- a little = een beetje (niet telbaar)

- a few = een paar (telbaar)

Veel/ weinig

Lesson 3

Study vocabulary Lesson 3 on CB p. 116

For some encouragement, click the exlamation mark.

Lesson 3

!

Lesson 4

Study vocabulary Lesson 4 on CB p. 117

Study phrases Lesson 4 on CB p. 118/119

Study grammar 4.1 + 4.5 on CB p. 113 + 115

Lesson 4

must/ have to/ should

+ hele werkwoord

  • must = moeten (noodzakeljk)
  • mustn't = niet moeten/ mogen

  • have to = moeten (verplicht/ opgelegd)
  • don't/ doesn't have to = niet hoeven

  • should(n't) = (zou) eigenlijk (niet) moeten

hulpwerkwoorden

Vier opties

1. Iets is gebeurd en het is niet belangrijk wanneer. (geen tijdsbepaling)

2. In het verleden begonnen en gaat nu nog steeds door. (since, for, in)

3. In het verleden gebeurd en je ziet nu het resultaat.

4. Iets is net of nog niet gebeurd. (just, lately, recently, yet)

present perfect

+ (bevestigend)

have/ has + voltooid deelwoord

(ww + ed of 'derde rijtje)

- (ontkennend)

have/ has + not + voltooid deelwoord

(ww + ed of 'derde rijtje)

? (vragend)

have/ has + onderwerp + voltooid deelwoord

(ww + ed of 'derde rijtje)

Vorm

Gebruik

Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.

In de zin staan vaak woorden als:

- always

- never

- often

- usually

- regularly

- sometimes

- hardly ever

present

simple

+ (bevestigend)

hele werkwoord, behalve bij he/she/it

he/she/it = hele ww + (e)s

- (ontkennend)

don't/ doesn't + hele werkwoord

? (vragend)

Do/ Does + onderwerp + hele werkwoord

Vorm

Present Perfect versus Present Simple

Present Simple

I like English.

Sophie plays videogames.

Do we follow English class online?

She doesn't want any homework.

PP

vs

PS

Present Perfect

I have liked English since two years.

Sophie has played Spiderman for the last two weeks.

Have you followed English class online yet?

I haven't done my homework in three days.

Learn more about creating dynamic, engaging presentations with Prezi