Introducing
Your new presentation assistant.
Refine, enhance, and tailor your content, source relevant images, and edit visuals quicker than ever before.
Trending searches
- leren unité 4 apprendre 1 t/m 3
- maken unité 4 exercice 1 t/m 14
- le mot du jour
- huiswerk bespreken
- maken: exercice 12b+13
- herhalen: ww op -er + ne...pas
- werken aan weektaak 50
la neige
de sneeuw
Il y a des questions?
exercice 12b+13
- zoek de persoonsvorm
- zet ne voor de pv
-> klinkerbotsing? -> n'
- zet pas achter de pv
je +e
tu +es
il/elle +e
nous +ons
vous +ez
ils/elles +ent
Vertaal:
1. Elle ne travaille pas.
2. Il ne parle pas français.
3. Je ne regarde pas la télé..
1. Zij werkt niet.
2. Hij praat geen Frans.
3. Ik kijk geen t.v..
4. Zij woont niet in Parijs.
5. Wij hebben geen hond.
4. Elle n'habite pas à Paris.
5. Nous n'avons pas de chien.
maken:
bespreken: oefening C1, C2, D
nakijkblad?
- oefenzinnen ww -er + ne...pas
- werken aan weektaak 50
- le mot du jour
- stof kennistoets (proefwerk)
- lezen: appr. 5
donderdag 21 december
unité 3
- appr. 1 t/m 8 (4 en 7 niet)
unité 4
- appr. 1 t/m 6 (4 niet)
avoir
hebben
jullie hebben
vous avez
- le mot du jour
- oefenen met ww op -er
- oefenen met ww avoir
- werken aan 21 t/m 26
- werken aan weektaak 50
avoir
hebben
j'ai (je ai)
ik heb
tu parles
Zet in de juiste volgorde en vertaal:
elle téléphone
il donne
ils aiment
nous habitons
on travaille
vous demandez
elles adorent
je regarde
ik kijk (naar)
je regarde
tu parles
jij praat
il donne
hij geeft (doneert)
elle téléphone
zij belt (telefoneert)
on travaille
men werkt + we werken
nous habitons
wij wonen
vous demandez
jullie vragen + u vraagt
ils aiment
zij houden van
elles adorent
zij zijn dol op
Zet in de juiste volgorde en vertaal:
tu as
elle a
vous avez
nous avons
on a
j'ai
elles ont
ils ont
il a
ik heb
j'ai
jij hebt
tu as
il a
hij heeft
elle a
zij heeft
on a
men heeft + we hebben
nous avons
wij hebben
vous avez
jullie hebben + u heeft
ils ont
zij hebben
elles ont
zij hebben
maken: de oefeningen over AVOIR
(= 20, 21, 22a, 24, 25a)
klaar? werken aan weektaak 50
maken: 15 t/m 36
leren: appr. 4 t/m 9
leerwerk: app. 4 t/m 8
maakwerk: opdr. 14 t/m 31