- Elke stad had zijn eigen munt.
- Ze hadden allemaal een andere waarde en gewicht.
- Een geldwisselaar woog ze en wisselde ze.
- Hij kon ook je geld bewaren.
- Geldwisselaars werden zo de eerste banken.
Gilden
= vereniging van mensen met hetzelfde beroep
- Je mocht alleen in de stad werken als je lid was van het gilde.
- Daarna legde je een meesterproef af.
Herstel van handel en steden
- Door de betere landbouw groeide de bevolking.
- Niet iedereen hoeft boer te zijn, er ontstaan nieuwe beroepen.
- Ambachtsmannen: bakker, smid, slager, timmerman.
- Op jaarmarkten verkopen zij hun produkten.
- Hanzesteden gaan met elkaar handelen.
Verbetering van de landbouw
- Vanaf 700 n.Chr. kwamen er 3 verbeteringen waardoor er meer voedsel kwam:
1. Drieslagstelsel:
2. Ploeg
een stuk grond wordt in 3 stukken verdeeld:
- Er kwam een ijzeren ploeg ipv een houten.
3. Waterbeheer
- Boeren gingen moerassen droogleggen en dijken aanleggen.
H4
Steden
en
Staten
4.1
De terugkeer van de steden
1000-1500