Introducing
Your new presentation assistant.
Refine, enhance, and tailor your content, source relevant images, and edit visuals quicker than ever before.
Trending searches
Je kan vragen volgens 3 categorieën opdelen:
Iedere vraag kan je binnen deze drie categorieën plaatsen.
"In welke maateenheid wordt temperatuur uitgedrukt?"
"Bekijk de weerkaart van België met de luchtdrukgebieden. Welk weer kan je verwachten in de Kempen op basis van deze kaart?"
"Wat voor weer is het vandaag?" (lln. kijken naar buiten en beschrijven wat ze waarnemen)
"In welke maateenheid wordt temperatuur uitgedrukt?"
Leerlingen moeten bepaalde informatie herkennen of zich herinneren. De vragen zijn gericht op het reproduceren van opgeslagen kennis. Ze worden ook vaak kennis-of geheugenvragen genoemd. Het zijn 'weet-vragen', je weet het of je weet het niet.
"Wat voor weer is het vandaag?" (lln. kijken naar buiten en beschrijven wat ze waarnemen)
Maar ook gemakkelijke waarnemingsvragen behoren tot deze categorie van vragen.
Vaak ga je deze vragen gebruiken om de voorkennis van leerlingen op te frissen. Ze gaan de denkvragen (productieve vragen) vooraf.
Beperk je in je lessen niet tot dit soort vragen maar zet leerlingen ook verder aan het denken met productieve vragen!
"Bekijk de weerkaart van België met de luchtdrukgebieden. Welk weer kan je verwachten in de Kempen op basis van deze kaart?"
Productieve vragen of denkvragen zetten kinderen meer aan tot echt denken. De kennis die opgeslagen is in het geheugen volstaat niet om een antwoord te geven op de vraag. Leerlingen moeten nog extra denkactivteiten uitvoeren zoals: interpreteren, toepassen, analyseren, synthetiseren, evalueren/beoordelen, combineren, creëren, argumenteren, ....
Bij een denkvraag heb je meestal ook kennis nodig die in je geheugen is opgeslagen, maar het vergt nog extra denkactiviteiten. Dit is bijvoorbeeld zo bij toepassingsvragen:
Het hangt soms ook van de voorkennis van leerlingen af of een vraag al dan niet een reproductieve vraag of productieve vraag is.
Dit kan een denkvraag zijn als leerlingen dit nog niet besproken hebben in de klas. Als dit reeds aan bod kwam, wordt het een reproductieve vraag."
"Wat vind jij het gezelligste weerstype?"
"In welke maateenheid wordt temperatuur uitgedrukt?"
"Hoe gaat onze omgeving eruitzien als de aarde maar blijft opwarmen?"
"Wat is een pluviometer?"
"In welke maateenheid wordt temperatuur uitgedrukt?"
"Wat is een pluviometer?"
Bij een gesloten vraag is het antwoord op de vraag min of meer voorspelbaar, het staat vast. De antwoorden zijn vaak ook kort. Invul-of aanvulvragen, meerkeuzevragen, juist/fout-vragen, ... behoren ook tot deze categorie.
Gesloten vragen kunnen zowel productief als reproductief zijn. vb. Wat is de kerngedachte in deze alinea?" (=gesloten productief)
Hoe heet de koning van België (=gesloten reproductief)
Let op voor gesloten ja/neen-vragen. Ze lokken weinig denkactiviteit uit. Als lln. gokken hebben ze 50% kans dat hun antwoord juist is. Je kan ze vaak op een meer denkactiverende wijze formuleren.
"Wat vind jij het gezelligste weerstype?"
"Hoe gaat onze omgeving eruitzien als de aarde maar blijft opwarmen?"
Bij open vragen ligt het antwoord niet vast. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. De antwoorden kunnen ook uitgebreider zijn.
Meestal zijn open vragen ook productief van aard en lokken ze bijgevolg voldoende denkactiviteit uit.
(lln. krijgen website KMI) "Welk weer voorspelt men voor volgende week maandag?"
"Hoe heb je dit (weersvoorspelling van volgende week maandag) gevonden op de website?"
(lln. krijgen website KMI) "Welk weer voorspelt men voor volgende week maandag?"
Productgerichte vragen peilen naar het eindresultaat van het denkproces, het eindproduct. Het merendeel van de vragen die we stellen zijn productgericht.
"Hoe heb je dit (weersvoorspelling van volgende week maandag) gevonden op de website?"
Procesgerichte vragen peilen naar de werkwijze, de redenering die de lln. volgde om tot het eindproduct (antwoord) te komen.
Procesgerichte vragen zorgen ervoor dat leerlingen hun denkproces verwoorden. Ze zijn een absolute must in het onderwijs. De lkr. kan nagaan of de redenering van de lln. juist is en leerlingen leren ook van elkaar.
Hou deze regels in het achterhoofd wanneer je een vraag formuleert.
"Hoe noemt de president van Frankrijk?" (heet)
"Welk getal staat in deze breuk boven de breuklijn?" (breukstreep)
Je bent een taalvoorbeeld voor de lln. Je vragen moeten taalkundig en vakinhoudelijk dan ook correct geformuleerd worden.
Let hierbij ook op het gebruik van de juiste vraagwoorden.
Niet: voor wat, aan wat, tot wat, met wat
Wel: waarvoor, waaraan, waartoe, waarmee
"Wie kan eens zeggen welke factoren meespelen bij de beslissing om in de buurt van een vulkaan te gaan wonen?"
(beter: "Waarom gaan mensen in de buurt van een vulkaan wonen?")
Maak je vraag niet te complex. Probeer ze in zo'n kort mogelijke en eenvoudige zin te formuleren.
"Zullen we opruimen?" (beter: "Nu ruimen we op.")
"Wat is dit toch met jullie?"
Pseudovragen zijn vragen waar je geen antwoord op verwacht, ze zijn doelloos. Voor leerlingen is het verwarrend of ze er al dan niet op moeten antwoorden.
Soms hebben lkrn. de neiging om instructies (zoals bij opruimen) in vraagvorm te geven. Deze moet je in bevelvorm formuleren. Lln. hebben niet de keuze of ze deze willen volgen of niet.
"Vinden jullie het jongetje in het verhaal ook zo brutaal?"
Suggestieve vragen laten weinig denkruimte voor de lln. Het antwoord wordt in de vraag al gedeeltelijk prijsgegeven.
"Waar ligt Vlaanderen?" (Verwacht je het antwoord: In België, in Europa, in West-Europa, ten noorden van Wallonië, ten Zuiden van Nederland, of moeten ze dit aanwijzen op een kaart?)
Ook 'waarom-vragen' kunnen soms dubbelzinnig geïnterpreteerd worden: vraag je naar een oorzaak of een doel?
Dit is ook zo bij 'wanneer-vragen': vraag je naar een bepaalde dag, een uur of een maand?
"Hoe, waar en wanneer vond de beeldenstorm plaats?"
Vermijd meervoudige vragen. Lln. weten niet op welke deelvraag ze eerst moeten antwoorden.
"Wat weten jullie over Europa?"
"Vertel eens iets over de vakantie."
Deze vragen zijn te open, te algemeen. Ze geven geen richting aan de les. Stel concrete vragen zodat je het verdere verloop van de les zelf in de hand hebt.
(Wanneer je bij de start van een nieuw thema met de lln. eerst wil brainstormen over het thema kan je vraag wel wat algemener zijn.)
(eerste les over het trapezium) "Hoe heet deze figuur?"
Vraag niet iets dat de kinderen niet kunnen weten en waar ze moeten naar raden. Te moeilijke vragen ontmoedigen. Te gemakkelijke vragen hoeven ook niet, deze zijn overbodig. Lln. ervaren ze als naïef of belachelijk.
"Is dit een een paardenbloem?"
beter: "Welke bloem is dit?"
Ja/nee-vragen lokken weinig denkactiviteit uit. Meestal kan je ze ook op een andere manier stellen zodat lln. meer aan het denken worden gezet.
Soms kan je het niet vermijden om een ja/nee-vraag te stellen. Maar vaak wordt deze dan gevolgd door een bijvraag die vraagt om een argumentering.
bv. "Zullen in 2040 de schoolboeken nog bestaan?" ... "Waarom denk je dat?"
Stel niet steeds hetzelfde type van vragen, dit wordt na een tijdje saai.
"Wat zou dat kunnen betekenen?"
beter: "Wat betekent dat?"
Bovenstaande vraag is niet hypothetisch bedoeld. (iets dat nog moet bewezen worden) Het antwoord op deze vraag staat al vast. Maak er dan ook geen 'zou-vraag' van.
Is je vraag toch hypothetisch? Dan mag je er wel een 'zou-vraag' van maken.
Vb."Stel dat er geen regels werden opgelegd bij het bouwen van huizen, wat zou er dan gebeuren?"
1. Alvorens de vraag te stellen, zorg dat je de aandacht van iedere leerling hebt.
2. Richt je tijdens het stellen van de vraag tot de hele klasgroep, niet één lln.
3. Duid pas een lln. aan nadat de vraag volledig werd gesteld.
4. Voorzie een korte denkpauze. Geef iedereen de kans om er even over na te denken.
5. Stel eenzelfde vraag niet meerdere keren na elkaar. Lln. moeten leren om onmiddellijk te luisteren naar de vraag.
6. Duid niet telkens dezelfde lln. aan.
7. Laat lln. uitspreken wanneer ze de vraag beantwoorden en let op voor de pedagogische echo (het herhalen van het antwoord van de leerling) Leer lln. te luisteren naar elkaar.
Vang antwoorden van lln. steeds positief op. Je hoeft een fout antwoord niet om te buigen naar een juist antwoord. Je mag zeggen dat het niet klopt, maar blijf waarderend in je houding.
Stelt een lln. een vraag en medelln. kunnen deze beantwoorden? Maak dan van dat moment gebruik om ook de andere lln. te betrekken en laat hen de vraag beantwoorden.
Ook lln. moeten leren om antwoorden te formuleren. Antwoorden voldoen best aan volgende criteria:
1 gesloten reproductieve vraag
1 gesloten productieve vraag
1 open productieve vraag
1 procesgerichte vraag
Bedenk:
1 gesloten reproductieve vraag
1 gesloten productieve vraag
1 open productieve vraag