Introducing
Your new presentation assistant.
Refine, enhance, and tailor your content, source relevant images, and edit visuals quicker than ever before.
Trending searches
Exploitatieoverzicht
Consumentenomzet
BTW -
Omzet
Inkoopwaarde van de omzet -
Brutowinst
Exploitatiekosten -
Bedrijfsresultaat
* Wat voor onderneming ga ik starten?
* Wat ga ik verkopen?
* Welke kosten heb ik?
* Wat wordt mijn bedrijfsresultaat en winst?
1. Artikelen inkopen
2. Inkoopprijs verhogen met brutowinst
3. Artikelen verkopen
* Product of dienst nodig om te kunnen verkopen
* Verkoopprijs berekenen d.m.v. kostprijsberekening
* Kostprijsberekening komt later aan bod
* Verkoopprijs is altijd 100%
* We spreken van omzet als er meerdere verkopen zijn
* Omzet = afzet x verkoopprijs
De verkoopprijs van dit product bedraagt €5,00
De totale omzet van deze maand bedraagt €80.000,-
* Consumentenomzet is wat de consumenten betalen
* Consumentenomzet is altijd inclusief BTW
* Consumentenomzet is 109% of 121%
BTW laag
9%
BTW hoog
21%
Consumentenprijs
109%
of
121%
* Ik moet goederen inkopen om dat weer in mijn winkel te kunnen verkopen
* Dus heb ik inkoopkosten!
* Inkoopprijs is altijd 100%
* Inkoopwaarde van de omzet (IWO) is de inkoopprijs van de verkochte goederen
* IWO = afzet x inkoopprijs
De inkoopprijs van dit product bedraagt €5,00
De inkoopwaarde van de omzet bedraagt €80.000,-
* Inkoopfactuurprijs is inkopen inclusief BTW
* Inkoopfactuurprijs is 109% of 121%
BTW laag
9%
BTW hoog
21%
Inkoopfactuurprijs
109%
of
121%
* Om de bedrijfskosten te kunnen betalen moet je artikelen verkopen met brutowinst.
* Brutowinst = verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs.
* Met brutowinst moet je alle kosten en je eigen loon kunnen betalen.
Verkoopprijs
Inkoopprijs -
_______________
Brutowinst
Om volgdoende brutowinst te behalen moet je bij elk artikel een brutowinstpercentage omzetten in een brutowinstbedrag.
* Brutowinstpercentage is meestal in procenten van de verkoopprijs/ omzet.
Verkoopprijs 100%
Inkoopprijs -
_______________
Brutowinst 40%
Inkoopschema:
Inkoopprijs 100%
BTW 21%
________________________+
Inkoopfactuurprijs 121%
Brutowinstschema:
Verkoopprijs 100%
Inkoopprijs 60%
________________________-
Brutowinst 40%
Verkoopschema:
Verkoopprijs 100%
BTW 21%
________________________+
Consumentenprijs 121%
Verkoopprijs €9,39 100%
BTW €0,85 9%
__________________________________+
Consumentenprijs €
Verkoopprijs €9,39 100%
BTW €0,85 9%
__________________________________+
Consumentenprijs €10,24 109%
Verkoopprijs €
BTW € 21%
__________________________________+
Consumentenprijs €85,00
Verkoopprijs €70,25 100%
BTW €14,75 21%
__________________________________+
Consumentenprijs €85,00 121%
Verkoopprijs €16,79
BTW €1,51
__________________________________+
Consumentenprijs €18,30
Verkoopprijs €16,79 100%
BTW €1,51 9%
__________________________________+
Consumentenprijs €18,30 109%
inkoopprijs €39,50 100%
BTW € 21%
__________________________________+
Inkoopfactuurprijs €
inkoopprijs €39,50 100%
BTW €8,30 21%
__________________________________+
Inkoopfactuurprijs €47,80 121%
Een succesvolle ondernemer heeft in de maand januari 50.000 stuks tablets verkocht voor €800,- per stuk. de inkoopprijs van deze tablets bedraagt €300,-. Bereken de IWO.
Afzet x inkoopprijs = IWO
50.000x300= €15.000.000,- IWO
Een dure modezaak heeft in totaal voor €40.500,- inkoopfactuurprijs betaald aan de leverancier. Bereken de inkoopprijs van de ingekochte goederen.
Inkoopfactuurprijs = inclusief BTW
€40.500:121x100= €33.471,07 inkoopprijs
* Om de bedrijfskosten te kunnen betalen moet je artikelen verkopen met brutowinst.
* Brutowinst = verschil tussen inkoopprijs en verkoopprijs.
* Met brutowinst moet je alle kosten en je eigen loon kunnen betalen.
Ofwel
* Starten van een onderneming
* Bedrijfsuitbreiding (groei)
* Renovatie
* De betaling aan schuldeiser op korte termijn
Formule: K X P X T
__________
(100 X C)0])
K= kapitaal (geleend bedrag)
P= percentage (rente percentage)
T= tijd (jaar/kwartaal/maand/week/dag)
C= constante ( 1 / 4 / 12 / 52 / 360)
* Uitgaan dat elke maand 30 dagen heeft dus een jaar heeft 360 dagen
* Uitgaan van het werkelijke aantal dagen in een maand (gevorderd)
* Bij beide methodes bereken je over de eerste dag geen interest en over de laatste dag wel interest!
€78.500,- tegen 5,3% in 1 jaar
€78.500x5,3x1
______________ = €4.160,50
100
€20.000,- tegen 5,0% in 7 maanden
€20.000x5,0x7
______________ = €583,33
1200
€90.000,- tegen 5,8% in 2 kwartalen
€90.000x5,8x2
______________ = €2.610
400
€53.000 tegen 7,8% in 18 weken
€53.000x7,8x18
______________ = €1.431
5200
€15.000,- tegen 6,6% in 70 dagen
€15.000x6,6x70
______________ = €192,50
36000
Een ondernemer heeft voor het starten van zijn bedrijf een lening aangevraagd van €300.000,- tegen 3,5% rente per jaar. Op 1 mei wordt er elk jaar €15.000,- afgelost.
Bereken de rentekosten van het eerste jaar.
€300.000x3,5x4
______________ = €3.500
1200
€285.000x3,5x8
______________ = €6.650
1200
€3.500+€6.650=€10.150,-
Personeelskosten
Loonkosten
* Het brutoloon
* Werkgeversaandeel (premies sociale werknemersverzekeringen)
* Secundaire arbeidskosten (reiskosten, studiekosten)
* Bonussen (13e maand, kerstuitkeringen)
Loonbelasting: voorheffing op de inkomstenbelasting die de werknemer over zijn inkomen moet gaan betalen.
Volksverzekeringen (wettelijk verplichte sociale verzekeringen):
- Algemene ouderdomswet (AOW)
- Algemene nabestaandenwet (ANW)
- Wet langdurige zorg (WLZ) bijzondere ziektekosten.
Als je de belasting en werknemerspremies van het brutoloon afhaalt, dan houd je het nettoloon over. Dat is wat de werknemer op zijn/haar bankrekening ontvangt.
De werkgever neemt deze premies volledig voor zijn rekening.
Deze kosten komen voor de werkgever bovenop het brutoloon. (vanuit de werkgeverskant gezien).
De werknemersverzekeringen zijn:
* Ziektewet (ZW)
* Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
* Werkloosheidswet (WW)
* Korte methode (betaalde loonkosten op jaarbasis)
Brutolonen x (1+%vakantietoeslag) x (1+ %werkgeversaandeel)= Antw.1
Bonussen x (1+%werkgeversaandeel) = Antw.2
Reiskosten (op jaarbasis) = Antw.3
Betaalde loonkosten (Antw. 1+2+3)
* Lange methode (betaalde loonkosten op jaarbasis)
Brutolonen = Antw.1
Vakantietoeslag = Antw. 2
_________________________________________________________________+
= Antw. 3
Werkgeversaandeel = Antw. 4
Bonussen = Antw. 5
Werkgeversaandeel over bonus = Antw. 6
Reiskosten (op jaarbasis) = Antw.7
Betaalde loonkosten (Antw. 3+4+5+6+7)
Alex werkt als hulpkracht in een medisch centrum. Hij verdient een bruto weekloon van €280,-. Elke maand krijgt hij €25,- reiskosten. In december krijgt hij nog eens €150,- kerstbonus.
De vakantietoeslag is 8%
Het werkgeversaandeel voor de sociale premies bedraagt 17,5%
Brutoloon 280x52= €14.560x1,08x1,175= €18.476,64
Kerstbonus 150x1,175= €176,25
Reiskosten 25x12= €300
_______________________________________________+
Betaalde loonkosten €18.952,89
Alex werkt als hulpkracht in een medisch centrum. Hij verdient een bruto weekloon van €280,-. Elke maand krijgt hij €25,- reiskosten. In december krijgt hij nog eens €150,- kerstbonus.
De vakantietoeslag is 8%
Het werkgeversaandeel voor de sociale premies bedraagt 17,5%
Brutoloon 280x52= €14.560
Vakantietoeslag 8% €1.164,80
_______________________________________+
€15.724,80
Werkgeversaandeel 17,5% €2.751,84
Bonus €150
Werkgeversaandeel over bonus €26,25
Reiskosten 25x12 €300
_______________________________________+
Totale loonkosten €18.952,89
De beloning die aan de ondernemer en de overige niet betaalde meewerkende familieleden wordt toegekend voor de arbeid die zij in de onderneming verrichten.
Het gewaardeerde loon wordt nooit uitbetaald.
De ondernemer en de meewerkende gezinsleden moeten leven van de gerealiseerde nettowinst.
Uitgangspunten voor het vaststellen van het gewaardeerd loon zijn:
* Aantal gewerkte uren
* Minimumloon
* Loon geschoolde werknemer
* Gerealiseerde brutowinst
* FTE’s
Een ondernemer heeft naast het idee, geld, kennis en kunde ook middelen nodig om producten of diensten te kunnen leveren.
Duurzame productiemiddelen: productiemiddelen die langer dan één jaar meegaan.
Denk aan bestelauto, machine, computer etc.
* Afschrijvingskosten: waarde vermindering van productiemiddelen door het gebruik ervan.
* Technische levensduur: hoelang gaat iets technisch gezien mee? D.m.v. onderhoud en reparatie.
* Economische levensduur: als de kosten van onderhoud en reparatie te hoog worden is het beter om een nieuwe te kopen.
Hoe berekenen we de waardevermindering (afschrijvingskosten) van duurzame productiemiddelen?
Restwaarde: als het nog iets waard is aan het einde van de economische levensduur
Aanschafwaarde: de prijs excl. BTW die je betaald voor het duurzaam productiemiddel
Aanschafwaarde - Restwaarde
______________________________ = jaarlijkse afschrijvingskosten
Economische levensduur
Resultaat = jaarlijkse waardevermindering van duurzaam productiemiddel
Een ondernemer heeft voor het opstarten van zijn bedrijf 8 computers aangeschaft ter waarde van €850,- inclusief BTW. De verwachte restwaarde na 10 jaar bedraagt €100,- per computer.
a. Bereken de jaarlijkse waardevermindering van deze computers.
b. Bereken de boekwaarde na 2 jaar.
a. 850:121x100= €702,48x 8 = €5.619,83
€5.619,83-800
______________ = €481,98
10
b. 2x€481,98= €963,97
€5.619,83 - €963,97= €4.655,86
Elk jaar vast percentage afschrijven van de aanschafwaarde (elk jaar hetzelfde bedrag)
De consumentenprijs van een nieuw kassasysteem bedraagt €2.300,-. Elk jaar wordt er 15% van de aanschafwaarde afgeschreven. Bereken de boekwaarde aan het einde van jaar 2.
Aanschafwaarde €1.900,83
Afschrijving 1e jaar €285,12 - 15%
_______________________________
Boekw. einde jaar 1 €1.615,71
Afschrijving 2e jaar €285,12 -
_______________________________
Boekw einde jaar 2 €1.330,59
Elk jaar vast percentage afschrijven van de boekwaarde - nieuwe waarde (elk jaar ander afschrijvingsbedrag)
Aanschafwaarde €800,00
Afschrijving 1e jaar €80,00 - 10%
_______________________________
Boekw einde jaar 1 €720,00
Afschrijving 2e jaar €72,00 - 10%
_______________________________
Boek einde jaar 2 €648,00
De verkoopprijs van een nieuw printer bedraagt €800,-. Elk jaar wordt er 10% van de boekwaarde afgeschreven. Bereken de boekwaarde aan het einde van jaar 2.
* Inkoopwaarde van de omzet (IWO)
* Verpakkingskosten
* Reclamekosten
* Voorraadkosten (3 R's)
Brutowinstschema: Omzet € … %...
IWO €… %... -
________________________________
Brutowinst €… %...
Voorraadschema: Beginvoorraad
Inkopen
_______________________+
Beschikbare voorraad
Eindvoorraad
________________________-
Inkoopwaarde van de omzet
* Rentekosten: Voorraad wordt meestal voorgefinancierd met geld van het rekening courant krediet (kortlopende rekening) bij de bank.
* Ruimtekosten: Ruimtekosten van winkel en opslagruime. Vb. schoonmaak, energie, onderhoud etc.
* Risicokosten: Veroudering, breuk, diefstal.
* Belangrijk om de 3R’s goed te bewaken!
Vraag: hoe kan een ondernemer deze bewaken? Geef voorbeelden.
Diensten die niet door het eigen personeel worden uitgevoerd, maar door andere bedrijven. Voorbeelden:
* Diensten van transportbedrijven,
* Schoonmaakbedrijven,
* Glazenwasser,
* Adviesbureau,
* Boekhouder,
* Verzekeringskosten etc.
Wij gaan verder in op verzekeringen.
*Het doel van een verzekering is om geld uit te keren bij onzekere gebeurtenissen.
*Hiervoor betaald de ondernemer premie aan de verzekeringsmaatschappij.
*Het risico dat verzekerd wordt staat in een polis (de overeenkomst).
* Deze bestaan uit de premie- en poliskosten en assurantiebelasting.
* De assurantiebelasting bedraagt een vast percentage van de premie + poliskosten.
Amro Bakker exploiteert een pizzaria in Venray. Hij heeft een nieuwe scooter gekocht voor het leveren van bestellingen aan klanten. Deze scooter wil hij verzekeren;
de verzekeringswaarde van de scooter is €1.650,-. Volgens de verzekeringsagent bedraagt de premie 8,8 promille. De poliskosten bedragen €5,50. De assurantiebelasting bedraagt 21%.
Bereken de totale kosten van verzekeringen.
Premie 1.650:1000x8,8= €14,52
Poliskosten €5,50
_________+
€20,02
Assurantiebelasting 21% €4,20
Totale verzekeringskosten €24,22
* Welke belastingen mag je als kosten opnemen in je exploitatierekening?
* Alleen belastingen die als kosten beschouwd mogen worden zet je onder exploitatiekosten
* Welke kosten mag je beschouwen als kosten van belastingen?
* Deze kosten moeten direct verband houden met de
bedrijfsvoering.
* Motorrijtuigenbelasting.
* Zuiverings- en reinigingsheffingen, ook wel milieuheffingen genoemd.
* Onroerendzaakbelasting (belasting voor gebouwen en grond).
* Precariobelasting (precariorechten).
* Assurantiebelasting (belasting over de verzekeringen,zakelijk).
* Belasting over de winst van de onderneming bij een eenmanszaak of VOF.
* De BTW die door de klanten betaald moet worden. De winkel moet deze belasting voor de Belastingdienst innen en weer afdragen.
Sommige kosten heb je als je nog geen product verkocht hebt. Dat geldt bijvoorbeeld voor:
- Huisvestingskosten
- Rentekosten van een lening
- Motorrijtugenbelasting voor de bestelauto die nog geen km heeft gereden
-Kosten die onafhankelijk zijn van de afzet/ omzet.
-Deze kosten nemen dus niet toe wanneer de afzet/ omzet toeneemt.
-Voorbeeld: huurkosten, rentekosten, afschrijvingskosten etc.
-Variabele kosten zijn wel afhankelijk van de afzet/ omzet. Hoe meer producten je verkoopt, hoe meer je variabele kosten stijgen.
-Inkoopprijs, verpakkingskosten, materiaalkosten, machinekosten etc.
-Naarmate de afzet/ omzet stijgt kan er sprake zijn van: progressief variabele kosten, proportioneel variabele kosten en degressief variabele kosten
Kosten waarbij een rechtstreeks verband gelegd wordt tussen de kosten en het product waarvoor ze gemaakt worden.
De kosten toerekenen (toewijzen) naar een afdeling heet ‘verbijzonderen’.
Als je maar één product zou verkopen, zijn alle kosten directe kosten.
Voorbeeld: loonkosten van de winkelmedewerker op de broodafdeling.
Kosten waarbij geen rechtstreeks verband gelegd kan worden tussen de kosten en het product waarvoor ze gemaakt worden.
Het toewijzen van indirecte kosten is ingewikkelder dan het toewijzen van de directe kosten.
Voorbeeld: loon van de manager.
De indelingen in kostensoorten is niet een kwestie van óf, maar van én. Je hebt bijvoorbeeld constante directe kosten, maar ook variabele directe kosten.
Constant
Variabel
Uitzendkracht bij de bakkerijafdeling
Direct
Loonkosten bakkerij afdeling vaste medewerker
Uitzendkracht voor de beveiliging van de hele winkel
Loonkosten van de supermarktmanager
Indirect
- Ook wel het dode punt, bedrijfsminimum of kritische punt genoemd.
- Het punt waarbij de ondernemer geen winst en geen verlies maakt!
- Dus een heel belangrijk punt om te weten voor de ondernemer..
2 manieren om het break- even punt te berekenen:
- in stuks (afzet) = break- even afzet (BEA)
- in geld = break- even omzet (BEO)
Break- even afzet is de afzet aan producten waarbij geen winst en geen verlies wordt gemaakt.
Break- even afzet is de hoeveelheid afzet waarbij de kosten gelijk zijn aan de opbrengsten.
Bijvoorbeeld: bij 500 stuks verkochte goederen zijn je kosten gedekt, geen winst, geen verlies.
Constante kosten/ exploitatiekosten
______________________________________
(Verkoopprijs excl. BTW- Variabele kosten)
Het verschil tussen de verkoopprijs per stuk en de variabele kosten per stuk noem je de dekkingsbijdrage, omdat je daarmee de constante kosten moet dekken.
De constante kosten voor de verkoop van bloemstukken bedraagt €15.000,-
Een bloemstuk verkoop je voor €35,- excl. BTW en de variabele kosten bedragen €15,-
Bereken de BEA.
Dekkingsbijdrage 35-15= €20 per bloemstuk.
He moet dus 15.000:20= 750 bloemstukken verkopen om geen winst en geen verlies te hebben. De break even afzet is dus 750 stuks.
Controle:
Constante kosten €15.000
Variabele kosten 750x15 (vk)= €11.250
__________________________________+
Totale kosten €26.250
750 stuks x€35 (vp) = €26.250 (BEO)
Resultaat: totale kosten- opbrengste = €0,-
Break- even omzet is de omzet waarbij je geen winst en geen verlies maakt. Break- even omzet is de omzet waarbij de kosten gelijk zijn aan de opbrengsten.
Te berekenen op 3 manieren. Het hangt van de gegevens af welke berekening je moet gebruiken!
1. BEA x verkoopprijs excl. BTW
2. constante kosten/ exploitatiekosten x 100% <---- zonder variabele kosten
_________________________________
Brutowinst in procenten %
3. constante kosten/ exploitatiekosten x 100% <---- met variabele kosten
__________________________________
(Brutowinst % - variabele kosten %) <---- = dekkingsbijdrage
De break even afzet van de bloemstukken bedraag 750 stuks. De verkoopprijs bedraagt €35,-
Bereken de break even omzet.
750x€35= €26.250 BEO
De exploitatiekosten van een winkelier bedragen in totaal €85.000,-. De verwachte omzet voor de komende periode bedraagt €250.000. De brutowinst is 30%. Bereken de break even omzet.
constante kosten/ brutowinst% x 100%
85.000
_______ x100%= €283,33 BEO
30%
Een winkelier verwacht de komende periode een omzet van €300.000,-. De verwachte brutowinst bedraagt 20% en de verwachte variabele kosten bedragen 5% van de omzet. De constante kosten zullen €150.000 bedragen. Bereken de BEO.
constante kosten/ (brutowinst%-variabele kosten%) x 100%
150.000
_______ x 100% = €1.000.000 BEO
20%-5%
- Geeft aan hoeveel de afzet of omzet mag dalen voordat het break- even punt bereikt wordt.
FORMULE:
werkelijke omzet- break- even omzet
____________________________________ x 100%
werkelijke omzet
De omzet van een onderneming is €480.000 en de break- even omzet is €400.000. Bereken de veiligheidsmarge.
480.000-400.000
_________________ x 100% = 16,7%
480.000
In je verkoopprijs houd je rekening met de kosten per stuk. Kostprijs = directe kosten + indirecte kosten.
De indirecte kosten verdelen over alle producten d.m.v. opslagpercentage.
Inkoopprijs (direct)
Opslagpercentage (indirecte)
____________________________+
Kostprijs
Winstopslag
____________________________+
Verkoopprijs
BTW
____________________________+
Consumentenprijs
* Eenvoudige opslagmethode
Formule:
Totale indirecte kosten
______________________ x100%
Totale directe kosten (IWO)
Inkoopprijs (direct)
Opslagpercentage (indirecte)
____________________________+
Kostprijs
Winstopslag
____________________________+
Verkoopprijs
BTW
____________________________+
Consumentenprijs
Stel, de inkoopwaarde van product A is €4 en er worden 25.000 stuks verkocht in een bepaald jaar. De inkoopwaarde van de omzet is €100.000. De indirecte kosten zijn €40.000. De ondernemer gebruikt als opslagpercentage:
€40.000
________ x 100% = 40%
€100.000
Bereken de verkoopprijs als de ondernemer 20%
winstpercentage hanteert --->
€4 (direct)
€1,60 (indirect 40% van €4)
___________________________+
€5,60 (kostprijs)
€1,12 (winstopslag 50% van €5,60)
___________________________+
€6,72 (verkoopprijs)
* Meervoudige opslagmethode
* De directe en indirecte kosten worden in soorten gesplitst.
Indirecte kosten samenhangend met inkoopwaarde
________________________________________________ x100%
Inkoopwaarde van de omzet (IWO)
Indirecte kosten samenhangend met directe loonkosten
____________________________________________________ x100%
Directe loonkosten
Overige indirecte kosten
____________________________________ x100%
Het totaal van alle directe kosten
Een winkelier heeft de afgelopen jaren de volgende
kosten gehad:
*Inkoopwaarde van de omzet: €160.000
*Directe loonkosten €240.000
*Totale directe kosten: €240.000+€160.000= €400.000
*Indirecte kosten samenhangend met inkopen: €56.000
*Indirecte kosten samenhangend met loonkosten: €48.000
*Overige indirecte kosten: €36.000.
De opslagpercentages zijn:
Indirecte kosten samenhangend met inkoopwaarde €56.000
________________________________________________ x100% ___________ x 100% = 35%
Inkoopwaarde van de omzet (IWO) €160.000
Indirecte kosten samenhangend met directe loonkosten €48.000
____________________________________________________ x100% __________ x 100% = 20%
Directe loonkosten €240.000
Overige indirecte kosten €36.000
_______________________________ x100% _________x 100% = 9%
Het totaal van alle directe kosten €400.000
De winkelier neemt een nieuw artikel op in zijn assortiment met een inkoopwaarde van €450, dat thuis bij de klant wordt geïnstalleerd. Dat kost €100 aan directe loonkosten.
Inkoopwaarde (direct) €450
Directe loonkosten €100
__________________________________________________+
Totale directe kosten €550
Indirecte inkopen 35% van €450 €157,50
Indirecte loon 20% van €100 €20
Indirecte overig 9% van €550 €49,50
__________________________________________________+
Totale indirecte kosten €227
Kostprijs 550+227= €777
Constante kosten (C) Variabele kosten (V)
____________________ + _____________________
Normale bezetting (N) Verwachte of werkelijke bezetting (W)
C V
__ + __
N W
Een pannenfabriek heeft een machine waarmee op jaarbasis 150.000 pannen geproduceerd kunnen worden. Op basis van gegevens uit het verleden verwacht het bedrijf slechts 120.000 pannen te verkopen in het komend jaar. Er worden daarom 120.000 pannen geproduceerd. De constante productiekosten bedragen €450.000. De variabele productiekosten bedragen €240.000.
Bereken de integrale kostprijs.
450.000 240.000
________ + _______ = €5
150.000 120.000
3+2= €5