Introducing 

Prezi AI.

Your new presentation assistant.

Refine, enhance, and tailor your content, source relevant images, and edit visuals quicker than ever before.

Loading…
Transcript

Hoofdstuk 5 Ik overleef!

GYMNASIUM

Toetsmomenten:

- Repetitie H5 (3x) - woensdag 2 april

- Dossier H5 (0,5x) - woensdag 2 april

- Laatste stempelmoment - woensdag 2 april

Planning

- Starten hoofdstuk 5 (10 min)

- Instructie 05.01A/B overleven (15 min)

- Aan de slag.. (35 min)

05.01 overleven

Start hoofdstuk 5

Hoofdstuk 5 Ik overleef!

Instructie 05.01 A/B

05.01 overleven

- Je kan uitleggen wat primaire levensbehoeftes zijn en voorbeelden hiervan noemen.

- Je kan uitleggen dat energie nodig is om iets te veranderen.

- Je weet dat energie niet bestaat uit een stof, maar dat energie wel in een stof kan zitten.

- Je kan verschillende voorbeelden van energievormen benoemen.

- Je kan uitleggen dat energie nooit verloren gaat, maar dat de ene vorm van energie kan worden omgezet in een andere vorm van energie.

- Je kan beschrijven hoe fossiele brandstoffen zijn ontstaan en kan de verschillende soorten benoemen.

- Je kan de waterkringloop beschrijven.

- Je kan het proces fotosynthese uitleggen.

05.01 overleven

De opgeslagen energie in het hout komt vrij in de vorm van licht en warmte.

Primaire levensbehoeften: heb je nodig om in leven te blijven

- drinkwater

- voedsel

- onderdak

- kleding

- medische hulp

- Tegenwoordig ook: elektriciteit

Verschillende vormen energie:

- Bewegingsenergie

- Elektrische energie

- Chemische energie

- Warmte- energie

- Stralingsenergie

(Zie kenniskaart blz. 11)

Om stoffen te laten veranderen heb je energie nodig.

Energie komt in veel verschillende vormen voor. Het bestaat niet uit een stof maar kan wel in een stof zitten. Het is een verschijnsel dat je nodig hebt om iets te kunnen doen.

05.01 overleven

Fossiele brandstoffen bevatten koolstof die miljoenen jaren geleden door planten is vastgelegd. De koolstof kwam destijds niet vrij als koolstofdioxide (na sterfte van de planten) omdat het onder lagen aarde terechtkwam. In de lange tijd onder de grond fossiliseerde het materiaal en de chemische energie werd bewaard. Maar doordat we het nu gebruiken als brandstof(dus we gebruiken de energie) komt de koolstofdioxide vrij in de lucht als we het verbranden.

Voorbeelden: aardolie, aardgas en steenkool.

05.01 overleven

Waterkringloop

Door de zon verdampt zeewater en als regenwater komt het terug op het aardoppervlak.

Fotosynthese

In de bladgroenkorrels wordt koolstofdioxide, water en licht omgezet in glucose en zuurstof.

Formule:

water + koolstofdioxide + licht -> glucose + zuurstof

Aan de slag

Aan de slag

Planning

- Herhalen 05.01A/B overleven (5 min)

- Instructie 05.02A warmte-energie (20 min)

- Aan de slag.. (35 min)

05.02A warmte-energie

Herhalen 05.01A/B

Herhalen 05.01 overleven

Wat zijn primaire levensbehoeften?

Wat je nodig hebt om te overleven; drinkwater, voedsel, onderdak, kleding en medische hulp.

Wat is de formule van fotosynthese?

koolstofdioxide + water + licht -> zuurstof + glucose

Noem twee voorbeelden van een fossiele brandstof.

Bijvoorbeeld aardgas, aardolie, steenkool

Instructie 05.02A

Leerdoelen 05.02A warmte-energie

- Je kan uitleggen wat warmte is.

- Je kan beschrijven wat het absolute nulpunt is.

- Je weet dat warmte en temperatuur niet hetzelfde zijn.

- Je kan de 3 fasen waarin stoffen zich kunnen bevinden beschrijven.

- Je kan van iedere fase uitleggen wat er gebeurt met de deeltjes in een stof wanneer ze zich in deze fase bevinden.

- Je kan de verschillende faseovergangen uitleggen.

- Je kan uitleggen wat een kookpunt en smeltpunt van een stof is.

- Je kan uitleggen hoe je het beste een huis warm kan houden.

- Je kan de 3 vormen van warmtetransport uitleggen.

- Je kan uitleggen hoe je de 3 vormen van warmtetransport kan tegenhouden.

- Je weet wat een geleider en isolator is.

- Je kent het begrip infrarode straling.

05.02A warmte-energie

Warmte: de totale hoeveelheid aan beweging van de kleinste deeltjes in een stof.

Temperatuur: gemiddelde snelheid van 1 deeltje in een stof.

Absolute nulpunt: als een stof ver genoeg afkoelt staan al de deeltjes stil, het kan niet kouder worden.

Elke stof heeft zijn eigen smeltpunt en soms ook kookpunt, dit zijn stofeigenschappen.

Voorbeeld: Bij een liter waterdeeltjes en oliedeeltjes van 100 graden celsius hebben de deeltjes dezelfde gemiddelde snelheid (temperatuur) maar niet dezelfde hoeveelheid beweging (warmte).

hierdoor is de olie over je hand heen krijgen minder ernstig dan water bij deze temperatuur.

Van vaste stof naar een gas verloopt als volgt:

Vaste stof: de deeltjes trekken elkaar aan waardoor de stof hard voelt.

Vloeistof: de deeltjes gaan (door verwarming) meer bewegen hierdoor wordt het moeilijker voor de deeltjes elkaar vast te houden.

Gas: Als de stof nog verder opwarmt krijgen de deeltjes zoveel beweging dat ze niet meer bij elkaar blijven.

05.02A warmte-energie

Isolator: een materiaal dat geluid, elektriciteit of warmte tegenhoudt.

Geleider: een materiaal dat geluid, elektriciteit of warmte door laat.

Lucht is een slechte geleider, daarom zit er tussen dubbelglas lucht in. Dit zorgt ervoor dat de warmte binnen blijft.

05.02A warmte-energie

warmtetransport kan op 3 manieren plaatsvinden:

1. straling: warmte verplaatst zonder tussenkomst van deeltjes, voor het transport zijn dus geen deeltjes nodig. Straling kan worden tegengehouden door reflecterende materialen.

2. stroming: warmte wordt meegenomen door deeltjes, het transport vindt plaats door vloeistoffen en gassen. Stroming kan worden tegengehouden door de beweging van gassen en vloeistoffen te stoppen.

3. geleiding: warmte wordt doorgegeven van het ene deeltje naar het andere deeltje, het transport vindt plaats door vaste stoffen. Geleiding wordt tegengegaan door slechte geleiders (isolatoren).

Omrekenen graden celsius - Kelvin

12

147

Oefening:

285 K = graden celsius

420 K = graden celsius

-40 graden celsius = K

85 graden celsius = K

233

358

Planning

- Herhalen 05.02A warmte-energie (5 min)

- Instructie 05.02B isolatie bij dieren (15 min)

- Aan de slag.. (40 min)

05.02B islolatie bij dieren

Herhalen 05.02A

Herhalen 05.02A warmte-energie

In welke 3 fasen kan een stof zitten?

Vast, vloeibaar en gas

Op welke 3 manieren kan warmte transport plaatsvinden?

Straling, stroming, geleiding

Wat is het verschil tussen warmte en temperatuur?

Warmte is de totale hoeveelheid aan beweging, dus hoeveel energie er in zit, in de kleinste deeltjes van een stof. En de temperatuur is de gemiddelde snelheid van 1 deeltje in die stof.

Omrekenen graden celsius en Kelvin

-273 graden celsius is 0 Kelvin

25 graden celsius is dus 298 K (+273)

45 Kelvin is dus -228 graden celsius (-273)

Instructie 05.02B

Leerdoelen 05.02B isolatie bij dieren

- Je kan de gevaren van onderkoeling beschrijven.

- Je kan beschrijven hoe een dier zich kan verdedigen tegen de koud.

- Je kent de manieren waarop een dier warmte kan produceren.

- Je kent de manieren waarop een dier warmteverlies kan tegengaan.

05.02B isolatie bij dieren

Als het te koud is komt de werking van processen in je lichaam in gevaar. Bijvoorbeeld enzymen (=kleine schaartjes die een stof kleiner maken) die zorgen voor stofwisseling werken niet meer waardoor je stofwisseling stopt.

Verdedigingmechanisme tegen koud:

- warmte produceren

* bewegen: spiercellen die actief zijn zorgen voor inwendige warmte

* Bijvoorbeeld: bibberen en klappertanden

- warmteverlies tegengaan

* Bijvoorbeeld: bloedvaten vernauwen, islolerende buitenlaag(haren, veren of vet), en kippenvel.

Aan de slag

Aan de slag

Planning

- Herhalen 05.02B (5 min)

- Instructie 05.03 water (20 min)

- Aan de slag.. (35 min)

05.03

water

Herhalen 05.02B

Herhalen 05.02B isolatie bij dieren

Wat gebeurt er als een organisme het te koud krijgt?

de werking van interne processen stoppen (bijv. stofwisseling)

Noem 2 voorbeelden van verdedigingsmechanismen van het lichaam tegen koud.

winterslaap, kippenvel, bibberen, bewegen.

Hoe kan een zeehond in ijskoud water zwemmen?

Doordat een zeehond een dikke vetlaag heeft dat hem warm houdt.

Instructie 05.03

Leerdoelen 05.03 water

- Je kan de verschillende functies van water voor organismen benoemen.

- Je kan beschrijven hoeveel water je per dag nodig hebt.

- Je kan uitleggen wat concentratie is.

- Je kan rekenen met concentraties.

- Je kan uitleggen wanneer een stof giftig is.

- Je kan het begrip dosis uitleggen.

- Je kan de 3 manieren om de dosis te berekenen toepassen.

- Je kan de formule om de concentratie te berekenen benoemen en je kan deze gebruiken.

- Je weet wat een verdunningsreeks is en je kunt deze maken.

05.03 water

Per persoon gebruiken we ongeveer 119 L water per dag.

Je bestaat voor het grootste gedeelte uit water, ongeveer 60%! Water is het transportmiddel in je lichaam. Ook is het een bouwstof, koelmiddel en oplosmiddel.

Per dag moet je 2 liter water binnen krijgen (0,5 L door voeding en 1,5 L door drinken). Hoe meer je sport en warmer het is, hoe meer je nodig hebt.

Het watergebruik van leidingwater is de laatste jaren weer wat minder door besparende maatregelen. Bijvoorbeeld zuinige WC's en wasmachine's. Het gebruik van leidingwater wordt steeds duurder door milieuverontreiniging. Het kost steeds meer om water te zuiveren.

05.03 water

Concentratie is het aantal gram, milligram of zelfs microgram opgeloste stof in 1 liter water.

Het leidingwater in Nederland moet aan bepaalde eisen voldoen, deze eisen staan in het waterleidingsbesluit. Sommige stoffen mogen niet in het water voorkomen en andere stoffen moeten juist aanwezig zijn(zie figuur 25 in je boekje op blz. 21).

Als je te veel water drinkt kunnen je nieren het niet aan. Het belangrijkste werk van de twee nieren van een mens is het verwijderen van afvalstoffen uit het lichaam door uitscheiding via de urine. Hierbij is het belangrijk dat niet tegelijkertijd de voor het lichaam belangrijke stoffen worden uitgescheiden.

Giftige stof is een stof die schadelijk is voor het lichaam, zelfs als je een kleine hoeveelheid binnenkrijgt.

05.03 water

Dosis is de hoeveelheid stof die je binnenkrijgt.

De dosis kan je op 3 manieren weergeven:

1. Je kan de totale hoeveelheid werkzame stof aangeven in aantal milligram (mg).

2. Je kan de hoeveelheid werkzame stof aangeven in een bepaalde tijd.

3. Aantal milligram per kg lichaamsgewicht.

MAC- waarde: maximaal aanvaarde concentratie

De MAC-waarde is de maximale concentratie van een stof die geen nadelige gevolgen heeft op de gezondheid van mensen en hun nageslacht.

Formule berekenen van de concentratie:

massastof (g) / volume oplosmiddel (L)

05.03 water

Massa (g)

Door verdunnen kun je de concentratie verkleinen.

Concentratie (g/L) x volume oplosmiddel (L)

200

1. Volume: 200 ml = 0,2 L

Massa: 50 g

concentratie= massa/ volume = 50/0,2= 250 g/L

Oefeningen concentratie

1. In 200 mL thee is 50 gram suiker opgelost. Bereken de concentratie.

2. De concentratie suiker in een vloeistof is 2.1 g/L. Een leerling vult een bekerglas met 125 mL van deze oplossing. Hoeveel gram suiker bevat deze oplossing?

2. concentratie: 2,1 g/L

volume: 125 mL = 0,125 L

massa= volume x concentratie= 0,125 x 2,1 = 0,26 g

Je moet beide manieren kunnen!

Aan de slag

Aan de slag

Planning

- Herhalen 05.03 water (5 min)

- Instructie 05.04 scheidingsmethodes (20 min)

- Aan de slag.. (40 min)

05.04 scheidings methodes

Herhalen 05.03

Formule berekenen van de concentratie:

massastof (g) / volume oplosmiddel (L)

Herhalen 05.03 water

1. Hoe noem je wat je op de afbeelding ziet?

Verdunningsreeks

Massa (g)

Concentratie (g/L) x volume oplosmiddel (L)

1. Volume: 500 ml = 0,5 L

Massa: 70 g

concentratie= massa/ volume = 70/0,5= 140 g/L

Oefeningen concentratie

1. In 500 mL thee is 70 gram suiker opgelost. Bereken de concentratie.

2. De concentratie suiker in een vloeistof is 4,2 g/L. Een leerling vult een bekerglas met 240 mL van deze oplossing. Hoeveel gram suiker bevat deze oplossing?

2. concentratie: 4,2 g/L

volume: 240 mL = 0,24 L

massa= volume x concentratie= 0,24 x 4,2 = 1,008 g

Instructie 05.04

Leerdoelen 05.04 scheidingsmethoden

- Je weet wat oppervlakte en grondwater is.

- Je kan uitleggen hoe drinkwater wordt gemaakt uit oppervlaktewater, duinwater en grondwater.

- Je kan uitleggen wat een suspensie is en wat een oplossing is en je kan deze herkennen.

- Je kan uitleggen wanneer je moet bezinken en filtreren.

- Je kan de scheidingsmenthoden bezinken en filtreren, indampen, destilleren en adsorberen uitleggen en toepassen.

- Je kent de begrippen: residu en filtraat.

- Je kan uitleggen hoe je een oplossing moet scheiden.

- Je kent het verschil tussen absorberen en adsorberen.

- Je kent de begrippen adsorptiemiddel en Norit.

- Je kan het verschil tussen zuivere stoffen en mengsels benoemen.

- Je kan het schema van scheidingsmethodes uitleggen.

05.04 scheidingsmethodes

Drinkwater kan gemaakt worden van grondwater of oppervlaktewater.

Grondwater: water dat door de grond is gezakt, het meeste hiervan is regenwater.

Oppervlaktewater: water uit rivieren en meren, hierin zit veel verontreiniging(o.a. vuil, algen, ziekteverwekkers).

Doordat oppervlaktewater meer gereinigd moet worden voordat het drinkwater is, is dit duurder. Maar omdat er te weinig grondwater is moet oppervlaktewater wel gebruikt worden. Om oppervlaktewater te reinigen worden de volgende scheidingsmethoden gebruikt:

- bezinken

- filtreren

- adsorberen

(- destilleren)

05.04 scheidingsmethodes

Suspensie: een mengsel van water en onoplosbare stoffen. troebel

Oplossing: een mengsel van water en oplosbare stoffen. helder

Onoplosbare stoffen (dus een suspensie) verwijderen uit water:

Bezinken: je laat het mengsel (langere tijd) stilstaan waardoor de onopgeloste stoffen naar de bodem zakken. Het heldere water er boven kun je gebruiken.

Filtreren: je hebt een filter, trechter en reageerbuisje nodig. Als filter wordt vaak filtreerpapier gebruikt , hierin zitten kleine gaatjes. De onoplosbare stoffen kunnen niet door de gaatjes heen. Wat in de filter achter blijft is het residu en wat in het reageerbuisje terecht komt heet het filtraat.

05.04 scheidingsmethodes

Oplosbare stoffen (dus een oplossing) verwijderen uit water:

Indampen: ​Je verwarmt de oplossing totdat je het kookpunt van de vloeistof bereikt. De vaste stof verdampt dan nog niet omdat het kookpunt daarvan hoger ligt. De vloeistof verdampt en de vaste stof blijft uiteindelijk over. Bijvoorbeeld: zout uit zeewater.

Destilleren: De (vloei)stoffen worden gescheiden door een verschil in kookpunt: de vloeistof met het laagste kookpunt verdampt, de stof met een hoger kookpunt blijft achter. Bijvoorbeeld: scheiding van alcohol uit wijn.

Adsorberen: Bij adsorptie wordt een stof uit een mengsel gehaald door middel van binding aan een vaste stof. De stoffen hechten zich aan het oppervlak van de vaste stof. De vaste stof wordt ook wel adsorptiemiddel genoemd. Erna altijd filtreren.

05.04 scheidingsmethodes

Er is een verschil tussen adsorptie en absorptie. Bij adsorptie hechten de moleculen zich aan de buitenkant van het adsorptiemateriaal. Bij absorptie dringen de moleculen het materiaal binnen. Keukenpapier absorbeert dus water terwijl norit kleurstoffen in water kan adsorberen.

Zuivere stoffen: 1 soort molecuul

Voorbeelden zuivere stof: alcohol, suiker, water, koolstofdioxide en zuurstof.

Mengsel: meerdere soorten moleculen

Voorbeelden mengsels zijn; mayonaise, melk, limonade

Als je mengsels uit elkaar wilt halen heb je dus scheidingstechnieken nodig!

Aan de slag

Aan de slag

Afronden H5

- Dossier maken

- Samenvatting maken H5

- Oefenen/ leren

- Kahoot H5

Afronden hoofdstuk 5

Dossier H5

Dossier H5

- Voorkant (namen, klas, datum, hoofdstuk naam + nummer)

- Inhoudsopgave

- Afsprakenlijst

- Stempelkaarten

- Evaluaties (zie stempelkaart)

Oefenen/ leren

Check de leerdoelen voor jezelf!

Tip: pak een markeerstift en neem de stof voor jezelf door. Maak hierna een samenvatting op jouw manier.

Learn more about creating dynamic, engaging presentations with Prezi