Introducing 

Prezi AI.

Your new presentation assistant.

Refine, enhance, and tailor your content, source relevant images, and edit visuals quicker than ever before.

Loading…
Transcript

Samenvatting testweek 1

2BK - januari 2020

Fictie

  • Spanningsvragen
  • Personages: hoofdpersoon
  • Wisseling van tijd
  • Beoordelingswoorden
  • Chronologische volgorde
  • Onderwerp van een boek

Lezen

  • Onderwerpen en deelonderwerpen
  • Verwijswoorden
  • Mening en argument

Lezen

Signaalwoorden

Signaalwoorden

Opsomming

Allereerst

Ten eerste

Ten tweede

Vervolgens

Ook

Bovendien

Daarnaast

Verder

Vervolgens

Tot slot

...

Tegenstelling

Maar

Daarentegen

Echter

Toch

Integendeel

Reden

Daarom

Immers

Namelijk

Omdat

Vanwege

Want

Conclusie

Dus

Kortom

Tekstsoorten en tekstdoelen

Tekstsoorten en tekstdoelen

Informeren

Amuseren

Activeren

Overtuigen

Functies van de inleiding

Functies van de inleiding

  • Aandacht van de lezer trekken
  • Het onderwerp van de tekst noemen
  • Een vraag stellen over het onderwerp
  • Een mening geven over het onderwerp

Woorden

  • H1: Blz. 28 & 31
  • H2: Blz. 90 & 93
  • H3: Blz. 152 & 155
  • Voorvoegsel
  • Achtervoegsel

Grammatica

Woordsoorten

Woordsoorten

Lidwoord

De, het, een

Zelfstandig naamwoord

Mensen

Dieren

Dingen

Planten

Namen

Begrippen

Werkwoord

Doe-woorden

Kun je vervoegen

Voorbeelden:

Lopen

Rennen

Vinden

Zijn

Spelen

Bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over het zelfstandig naamwoord

Voorbeelden:

De rode auto

Het slimme meisje

De gekochte boodschappen

Voorzetsel

Kun je voor 'de kast' of 'de vakantie' zetten

Voorbeelden:

In

Op

Naast

Tijdens

Over

Achter

Uit

Telwoorden

Geven een getal of hoeveelheid aan

Gebruik de zinnen:

Ik heb X pennen.

Ik ben X in de rij.

Zinsdelen

Zinsdelen

Persoonsvorm

Zet de zin in een andere tijd. Het veranderende woord is de persoonsvorm.

Eventueel kun je de zin vragend maken of het eerste werkwoord in de zin opzoeken.

Zinsdeelstrepen

Voor en achter de persoonsvorm

Aan het begin en aan het einde van de zin

Alles wat voor de persoonsvorm past, is een zinsdeel

Werkwoordelijk gezegde

De persoonsvorm plus alle andere werkwoorden uit de zin vormen samen het werkwoordelijk gezegde

Onderwerp

Wie/wat + WG = O

Lijdend voorwerp

Wie/wat + WG + O = LV

Let op: een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel

Spelling

Werkwoordsspelling

Werkwoordsspelling

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

3 vormen:

  • Ik-vorm
  • Ik-vorm + t
  • Hele werkwoord / wij-vorm

Persoonsvorm verleden tijd

Zwak / klankvast:

Stam + te(n) of stam + de(n)

Sterk / klankveranderend:

Je hoort hoe je het schrijft

Voltooid deelwoord

Maak het woord langer. Hoor je een t? Dan schrijf je een t.

Hoor je een d? Dan schrijf je een d.

Directe rede

Directe rede

Eva belde en zei: 'Ik kan vandaag niet komen trainen.'

'Ik kan vandaag niet komen trainen,' zei Eva toen ze belde.

Meervouden op -ie

Meervouden op -ie

Klemtoon op de laatste lettergreep: +ieën

Voorbeeld: Therapie - therapieën

Klemtoon niet op de laatste lettergreep: +iën

Voorbeeld: Bacterie - bacteriën

Woord eindigt op -ee: +ën

Voorbeeld: Fee - feeën

Learn more about creating dynamic, engaging presentations with Prezi