Loading…
Transcript

Aas is een stuk voeding voor de te vangen vis, of iets dat er voor de te vangen vis eetbaar uitziet en waarop hij af komt.

Het lokaas of lokvoer wordt gebruikt om de vis in de buurt van het haakaas te krijgen en te houden. Meestal bestaat het uit een basis van paneermeel met allerlei speciale toevoegingen.

Vroeger mocht er ook worden gevist met levende gewervelde dieren om bijvoorbeeld roofvis te vangen. Dit is echter tegenwoordig verboden in Nederland en Duitsland. In België mag dit wel als het aasvisje aan bepaalde voorwaarden voldoet. Het is wel toegestaan om met wormen, maden of kreeftjes te vissen.

De snoek is een roofvis die voornamelijk leeft van vissen, maar ook amfibieën, kreeftachtigen en knaagdieren zelfs de muskusrat wordt gegeten. Zelfs jonge watervogels worden van onderen belaagd en ook de eigen jongen zijn niet veilig. De voorkeur van de snoek gaat echter uit naar vis, en met name op zieke en verzwakte exemplaren die makkelijker zijn te vangen wordt gejaagd.

Zodra de prooi is gegrepen wordt deze zo gemanoeuvreerd dat de kop altijd als eerste naar binnen gaat, overigens net zoals bij slangen en met dezelfde reden. Als de snoek een behaarde, gevederde of gestekelde prooi zoals een stekelbaars andersom doorslikt dan kan de prooi door de tegengestelde veer- of haargroeirichting van de stekels vast komen te zitten.

Aan de anatomie van de kop is ook al te zien dat snoeken hun prooi vaak van onderen naderen. Ook het kleine snoekje op de afbeelding laat kenmerkend jachtgedrag zien. De snoek is goed in staat heel langzaam te sluipen en zijn positie in het water aan te passen, waarbij de rugvin en de borstvinnen kleine bewegingen maken. Voordat hij zijn schot inzet kromt hij zijn lichaam en gebruikt hij het oppervlak van staart-, rug- en anaalvin om zichzelf tegen af te zetten.

De snoek heeft ook een voorkeur voor relatief grote prooien, maar als in de zomer de kleine witvissen en baarzen in enorme hoeveelheden rondzwemmen kan de snoek ook tijdelijk op deze prooien overschakelen. Opvallend is ook dat snoeken graag baarzen eten, die toch flink beschermd lijken te worden door hun stekelige rugvin. Op plaatsen waar alleen stekelbaars en snoek voorkomen kan de snoek ook prima op een dieet van stekelbaars.

De snoek is een vis die voornamelijk op het zicht jaagt. In een milieu waar het water te troebel is zal hij ondanks het ruime aanbod aan voedsel verdwijnen. Oudere dieren kunnen in troebel water (waar geen planten in kunnen groeien) nog wel jagen, maar voor de jongere dieren zijn er geen schuilplaatsen meer, wat ze een veel kleinere kans op overleven geeft.

Voor het vangen van prooien is ook de zijlijn van de snoek een belangrijk zintuig. Hiermee kan de snoek waterstroompjes zeer nauwkeurig waarnemen, zoals een zwemmende prooi. Bij een snoek zijn ook gaatjes in de kop te zien die deel uitmaken van het zijlijnsysteem (zie afbeeldingen).

Door het behoorlijke formaat en de grote aantallen brasems in vrijwel elk water in Nederland is dit een populaire vis voor de hengelsport. Voor de viswedstrijden is deze vis het belangrijkst.

Belangrijk bij het vissen op brasem is het voeren. Aan het voer moet ook voldoende eetbaar levend materiaal worden toegevoegd, zodat de brasem op de voerplek kan blijven eten en de school dus op de visplek aanwezig blijft. Het haakaas moet zo stil mogelijk op de bodem blijven liggen. Favoriete aassoorten zijn maden (vliegenlarven), casters (vliegenpoppen) en zoete maïs. Aan het lokvoer worden meestal ook wat zoetstoffen en vanille toegevoegd.

Van oudsher werd er met lange vaste hengels op brasem gevist, maar recentelijk zijn daar de matchvisserij en de feedervisserij. De matchvisserij maakt gebruik van werphengels waarmee grote dobbers goed geworpen kunnen worden. Bij de feedervisserij wordt een gaaskorf met lokvoer samen met het aas ingeworpen.

Wedstrijdvissers vangen met deze methoden tientallen kilo's vis per sessie van enkele uren.

Er wordt ook door 'specimenhunters' op brasem gevist. Een 'specimen' brasem is een vis die groter is dan 70 cm. In de wateren met een flinke brasemstand worden de vissen niet zo groot. Ze bereiken dat soort formaten alleen in ruim, plantenrijk en redelijk voedselrijk water.

Eigenlijk zijn dat soort wateren de wateren met het oorspronkelijke Nederlandse ecosysteem. Dat houdt in dat snoek en grote baars de dominante soorten zijn. Voorns en brasems zijn door de predatie van die soorten veel schaarser en kunnen daardoor goed uitgroeien, zonder dat voedselgebrek optreedt.

De huid van vissen bestaat uit een opperhuid bedekt met slijm, de epidermis en een lederhuid, dermis met daartussen de schubben die ontspringen in de lederhuid. Voor de kleuren van vissen zijn chromatoforen verantwoordelijk. De lederhuid bevat gewoonlijk chromatoforen die guaninekristallen bevatten die verantwoordelijk zijn voor een witte (leucoforen) of een spiegelende laag (iridoforen). De spiegelende laag zorgt ook vaak voor iriserende kleuren doordat de spiegelende lagen alle van dezelfde dikte zijn en er interferentie ontstaat bij bepaalde golflengtes. Verder bevat ze chromatoforen met zwarte kleurstof, de melanoforen, waarin de kleurstof zich kan concentreren of uitspreiden onder invloed van hormonen en bevat ze chromatoforen met gele en rode kleurstoffen, xanthoforen en erythroforen. Door middel van de melanoforen kan de vis snel van kleur veranderen en zich aanpassen aan de ondergrond. Ook de opperhuid bevat vaak chromatoforen.

Schubben zijn vooral bij beenvissen goed ontwikkeld. Toch zijn ook hier uitzonderingen, zoals het zeepaardje en de meerval. Haaien en roggen hebben geen echte schubben maar een leerachtige huid die voorzien is van vele kleine, harde insluitingen (tandschubben

Op enkele soorten na halen alle vissen de benodigde zuurstof uit het water door middel van kieuwen, deze zitten aan weerszijden achter de kop. De vis leidt het water door de kieuwen door eerst de mondholte te vergroten door met gesloten kieuwspleten en iets geopende bek de mondbodem naar beneden te bewegen en de voorkant van de kieuwdeksels naar buiten te bewegen. Door flapjes achter de lippen wordt het water tegengehouden als de vis de mondbodem weer omhoog beweegt en de mondholte verkleint. Het water wordt dan door de kieuwzeef (benige aanhangsels van de ophanging van de kieuwen) langs de rode kieuwlamellen gevoerd en verdwijnt het via de kieuwspleet.

Vissen als ansjovis, sardine en makreel creëren een waterstroom langs de kieuwen door simpelweg de bek en de kieuwen te openen en continu te blijven zwemmen.

De kieuwlamellen zijn voorzien van zeer kleine secundaire lamellen waar het bloed in een richting stroomt tegengesteld aan de waterstroom. Door dit tegenstroomprincipe kan het bloed maximaal van zuurstof worden voorzien.

Het grootste gedeelte van het lichaam bestaat eigenlijk uit twee grote lichaamsspieren, die via de huid en de wervelkolom de staartvin aandrijven. Deze lichaamsspieren zijn vaak voor het grootste gedeelte wit en opgebouwd uit segmenten die met elkaar door myosepten zijn verbonden. Aan de buitenkant van de lichaamsspier vlak onder de huid zit rood spierweefsel, dat een groot uithoudingsvermogen heeft.

Als vissen kalm zwemmen gebruiken ze alleen de rode spiervezels, in noodsituaties gebruiken ze ook de witte spiervezels. Dit is de reden dat vissen vrij snel vermoeid raken als ze voor een sleepnet uitvluchten, of als ze gehaakt zijn door een hengelaar. Er zijn echter ook veel vissen met alleen rode spiervezels als zalm, wilde karper en tonijn, die dan ook niet zo snel vermoeid raken. Het witte visvlees dient voor een groot gedeelte ook om de stroomlijn van het lichaam te optimaliseren.

Visvlees bevat weinig bindweefsel en is dus nooit taai. Het percentage vet kan enorm variëren (0.5 - 40%) per soort en per seizoen. Vanwege het grote percentage onverzadigde vetzuren is visvlees erg gezond, maar ook erg bederfelijk.

Het skelet is relatief licht en bestaat uit een wervelkolom, met daaraan de graten, de vinstralen en vindragers, de botten van de bekkengordel en de lendengordel, de schedel, de kaakbeenderen, de kieuwbogen en de kieuwdeksels. De graten in het voorste gedeelte van het lichaam zijn gepaard en omhullen gedeeltelijk de buikholte. De kaken zijn bij beenvissen uitstulpbaar, waardoor deze vissen heel gemakkelijk voedsel naar binnen kunnen zuigen.

Vissen hebben over het algemeen een langwerpig, zijwaarts afgeplat lichaam en een huid die bedekt is met schubben. Er zijn zeer veel uitzonderingen, sommige vissen lijken op slangen of zijn juist heel plat of bol. Alle vissen hebben vinnen, aan de combinatie en vorm van de vinnen valt vaak af te lezen tot welke groep een vis behoort.

Vissen zijn op vele manieren in te delen, hoe ze eruitzien, waar ze van afstammen of in welk milieu ze leven.

Ingedeeld naar milieu onderscheiden we:

zoetwatervissen: komen voor in plassen, beken, rivieren en andere stromen;

brakwatervissen: komen voor in mangroves en overgangsgebieden tussen zee en rivieren;

zoutwatervissen: komen voor in zeeën en saliene milieus.

Daarnaast zijn er de anadrome vissen (bijv. zalm) die opgroeien in zout water en zich voortplanten in zoet water. De katadrome vissen zijn vissen die zich in zee voortplanten en opgroeien in zoet water, zoals de paling.

Eén van de eigenschappen die vissen kenmerken is het bezit van vinnen in plaats van poten. Vinnen dienen om te zwemmen, zowel om snelheid te maken als te sturen.

In het aantal vinnen verschillen vissen per groep. Rondbekken hebben twee eenvoudige vinnen: een rugvin en een staartvin. Daarentegen hebben haaien gewoonlijk een gepaarde rug-, buik- en borstvin, daarnaast een staartvin en een aarsvin.

Sommige vissoorten hebben in de loop der evolutie bepaalde vinnen verloren. Sommige soorten haaien of de poon hebben zulke sterke vinstralen dat ze op de borstvinnen over de bodem kunnen lopen. Zeepaardjes hebben een hele kleine rugvin die razendsnel als een propeller beweegt. Mesvissen bewegen zich juist voort met de lange aarsvin

zelf kan je ook vissen hebben.

je doet ze dan in een aquarium.

je hebt een zoetwater aquarium en je hebt een zoutwater aquarium

het verschil is dat je dan natuurlijk andere vissen in kan doen maar in zoutwater aquariums moet er koraal in en bij een zoetwater aquarium moet er meer stenen en hout in zitten.

De activiteit van het houden van een aquarium wordt ook wel 'aquaristiek' genoemd.

Aquarium is ook de generieke term die onterecht gebruikt wordt voor een transparante bak waarin dieren gehouden worden. Nochtans dient een duidelijk onderscheid gemaakt te worden in functie van de aanwending van de bak:

volledig gevuld met water is het een aquarium

gedeeltelijk gevuld met water is het een paludarium, waarbij de inrichting van het onderwatergedeelte evenveel belang heeft als de zo natuurgetrouw mogelijke bovenwater decoratie. (Zie ook "mangrove-aquaria" hieronder)

zonder water is het een terrarium of formicarium

De juiste generieke term is een vivarium: een veelal transparante bak om flora en fauna levend in te bewaren en ten toon te stellen.

zoetwateraquaria

onverwarmde of gekoelde zoetwateraquaria (voor het houden van vissen uit gematigde of koude streken). Bij een goede beluchting is het geen probleem inheemse soorten in een aquarium te houden, ook bij hoge dagtemperaturen. Sommige soorten zijn echter beschermd, andere soorten hebben een minimummaat in de visserijwet.

tropische zoetwateraquaria (verwarmd, voor het houden van tropische zoetwatervissen). Een tropisch aquarium is makkelijker te houden dan een onverwarmd aquarium: op warme dagen springt de verwarming gewoon niet aan in een tropisch aquarium, maar zal een onverwarmd aquarium met bijvoorbeeld Nederlandse stekelbaarsjes al gauw te heet worden voor deze soorten.

zoutwateraquaria (voor zoutwatervissen)

rifaquaria (specifiek voor het houden van koralen en niet-koraaletende vissen die voorkomen in een koraalrif)

een recente ontwikkeling is de opkomst van het nano-rifaquarium, een mini-versie van een rifaquarium dat als norm ongeveer 80 liter zeewater bevat, terwijl een gangbaar rifaquarium minstens 500 liter water bevat. Omdat het watervolume voor de houdbaarheid van koralen cruciaal is, staat deze trend sterk ter discussie.

koudwateraquaria (speciaal gekoeld voor het houden van bijvoorbeeld noordzeevissen en lagere dieren)

tropische zeevisaquaria (voor de zeer kleurrijke tropische zeevissen die meestal koraaletend zijn)

Een aquarium (meervoud aquariums of aquaria) is een bak met water waarin onderwaterflora en -fauna gehouden wordt met de bedoeling vissen, lagere dieren en/of planten te verzorgen, te tonen en/of te kweken. Daartoe is een aquarium voorzien van wanden van glas, plexiglas of tegenwoordig soms zelfs betonplex en systemen om een ecologisch stabiele toestand te bevorderen.

De activiteit van het houden van een aquarium wordt ook wel 'aquaristiek' genoemd.

Anatomie van een beenvis (Lampanyctodes hectoris). * 1 = kieuwspleet * 2 = zijlijn * 3 = rugvin * 4 = vetvin * 5 = staartwortel (achterlichaam) * 6 = staartvin * 7 = anaalvin * 8 = lichtgevende cellen * 9 = buikvin (zijvin) * 10 = borstvin * Niet aanwezig: baarddraad (langwerpig draad-achtig tastorgaan bij de bek)

Sommige vissen produceren miljoenen eitjes, maar soorten die de jongen verzorgen leggen kleinere aantallen tot enkele honderden. Broedzorg kan ver gaan bij vissen; bij veel soorten worden de jongen agressief verdedigd tegen mogelijke vijanden. Muibroeders broeden de eitjes na het afzetten verder uit in de bek of laten de jongen bij gevaar snel in de bek zwemmen, zodat ze veilig zijn. Er zijn zelfs 'koekoeksvissen', die de eitjes door andere vissen laten verzorgen en waarvan de jongen niet zelden de eitjes of nakomelingen van de gastheer ongemerkt oppeuzelen.

Stekelbaarzen maken een heus nest van kleine stukjes materiaal die met een stof geproduceerd door de nieren aan elkaar worden geplakt. Het mannetje waaiert regelmatig met de borstvinnen over de ingang van het nest, waardoor de eitjes van een constante zuurstofaanvoer worden voorzien. Ook vissoorten als de snoekbaars en meerval maken primitieve nesten die worden bewaakt door het mannetje. Zalmen en forellen graven kuilen in grindbodems waar de eieren tussen het grind betrekkelijk veilig kunnen opgroeien. Verschillende vissoorten maken een schuimnest dat op het water drijft, waaronder veel leden van de Labyrintvisachtigen, de Kieuwspleetalen, de Bladvissen en de pantsermeervallen. Ook de Kafuesnoek en de sidderaal maken een schuimnest.

Bij de zeepaardjes neemt het mannetje de eitjes over in een buidel waar de verdere ontwikkeling zich voltrekt.

Vissen (Pisces) zijn in het water levende gewervelde dieren die in de regel ademhalen met kieuwen. De meeste vissen zijn koudbloedig, maar sommige grotere soorten vertonen warmbloedige trekjes. Vissen komen over de hele wereld voor, er zijn momenteel ruim 31.000 soorten, in meer dan 500 families onderverdeeld en er wordt met regelmaat een nieuwe soort ontdekt.

De vis heeft ook een belangrijke cultuurhistorische en symbolische betekenis

Veel vissoorten hebben kleine gaatjes in sommige schubben op de flanken en de kop of poriën in de huid bij soorten zonder schubben. Dit wordt de zijlijn genoemd. Dit zintuig stelt vissen in staat drukveranderingen in het water waar te nemen. Zo kunnen vissen in troebel water en in het donker zwemmen zonder zich aan allerlei dingen te stoten. De zijlijn stelt vissen ook in staat om te anticiperen op naderende roofvissen, omdat deze het water in beweging brengen en daardoor voor drukveranderingen zorgen. Vooral bij vissoorten die in diepe zeeën en oceanen leven, is de zijlijn goed ontwikkeld. Het zijlijnorgaan kan ook fungeren als een orgaan dat veranderingen in elektrische velden waarneemt. Vooral haaien zijn erg gevoelig voor elektrische velden en gebruiken ze om ingegraven platvissen te vinden, door de kleine spanningen veroorzaakt door de spieren van de prooi.

Ook het evenwichtsorgaan, de smaak en de reuk zijn bij veel vissen goed ontwikkeld. Daarnaast beschikken veel soorten over een goed gehoor. Hierdoor kunnen ze met elkaar communiceren over zeer grote afstanden. Vissen met een goed gehoor als meerval en karper gebruiken de zwemblaas als een soort van trommelvlies. Met het orgaan van Weber, dat bestaat uit een aantal verbonden botjes wordt de trilling van de zwemblaas overgedragen naar het middenoor.

Tenslotte kunnen soorten die op goed verlichte plaatsen leven, goed zien. De ogen zelf kunnen nauwelijks bewegen en oogleden ontbreken. De lens in het oog kan door een spiertje dichterbij het netvlies worden getrokken, om zo voorwerpen op verschillende afstanden te kunnen waarnemen. Vissen zijn altijd wat bijziend, omdat scherpe waarneming op grotere afstand in het water niet zo zinvol is vanwege het beperkte blikveld.

Ook tastorganen als baarddraden komen voor bij de vissen, deze worden gebruikt om de bodem af te speuren op zoek naar prooidieren. De baardraden worden ook gebruikt als smaakorgaan, vaak in combinatie met wat smaakgevoelige velden op huid en vinnen.

Vissen worden op grote schaal commercieel gevangen, vooral zeevis; rond het jaar 2000 werd er wereldwijd circa 100 miljoen ton vis per jaar gevangen. Op sommige vissen wordt zoveel gevist dat de toekomst van deze soorten op het spel staat. Een voorbeeld is de paling, waarbij ook op intrekkende jonge dieren, glasaaltjes genoemd, wordt gevist, die direct voor consumptie worden verkocht. Bij het opvoeren van de visserijinspanning treedt al gauw overbevissing op, met als bekend voorbeeld de kabeljauw, die hierdoor op veel plaatsen bijna uitgeroeid is.

Bij een verstandig beheer is de visserij een goede en goedkope methode om natuurlijke hulpbronnen ten nutte te maken, jammer genoeg is het tot op heden maar zelden gelukt om op een rationele manier van deze hulpbron gebruik te maken en hebben alle vispopulaties in meer of mindere mate te lijden onder overbevissing. Dit is te wijten aan het karakter van de visserij waardoor elke visser een voor zichzelf een zo groot mogelijk deel van de aanwezige vissen wil vangen. Hetzelfde geldt voor staten, die zichzelf ook het liefst een zo groot mogelijk visserijquotum toekennen. Overbevissing leidt naast het gevaarlijk afnemen van het bestand van veel vissoorten, tot een enorme energieverspilling doordat steeds verder uitgevaren moet worden, met grotere netten die met zwaardere motoren gesleept moeten worden om toch nog genoeg vis te vangen. Deze extra inspanning komt ook weer tot uiting in de prijs van de vis.

Door verruiming van de technische mogelijkheden, waarbij vooral de sonar een grote rol speelde is het voor de vissers ook mogelijk geworden scholen vis te lokaliseren. Daardoor worden scholen vis extra kwetsbaar, want zelfs de laatste school vis laat zich dan nog vangen. Ook de vissoorten van de open oceaan, zoals de marlijn zijn sterk bedreigd door overbevissing met "long lines".

In het zoete water treedt ook al snel overbevissing op, maar is de visserij vaak beter te reguleren. Vaak wordt het nodig geacht de visserij te verbeteren door uitzettingen van gewenste soorten, of uitheemse soorten met gunstige eigenschappen. Door het sleutelen aan deze zoetwaterecosystemen treden nogal eens ongewenste effecten op. Het bekendste voorbeeld is het uitzetten van de nijlbaars in het Victoriameer, maar ook insleep van parasieten en visziekten kan grote problemen geven.

Visteelt komt meer en meer in de belangstelling omdat door bevolkingsgroei en een toenemend welvaartsniveau de vraag naar vis toeneemt. De traditionele visserij kan door de beperkte productiviteit van de zeeën, oceanen en zoet water nauwelijks aan deze groeiende vraag voldoen (de totale visvangst blijft beperkt tot zo een 90 miljoen ton). Erg bekend is de teelt van zalm in kooien op zee. Veel soorten van visteelt maken ook gebruik van vismeel in het voer, waardoor er netto eigenlijk minder vis beschikbaar komt, maar wel in door de markt gewenste soorten en maten. Niet alle teelten maken gebruik van vismeel en in de meeste teelten wordt geprobeerd het gebruik van vismeel te verminderen. Het vismeel wordt over het algemeen geproduceerd van pelagische vis als ansjovis en sardine- achtige soorten die in enorme hoeveelheden (miljoenen tonnen) in opwellingszones van de oceaan worden gevangen. Ongeveer een derde van de totale visvangst wordt gebruikt voor de productie van vismeel waarvan een steeds groter gedeelte naar de visteelt gaat. Berekeningen laten zien dat bij een efficiënte zalmteelt ongeveer 4 kilo wilde vis nodig is om 1 kg zalm te produceren.[3]

De klassieke visteelt vindt plaats op vijvers, waarbij door beheer, bemesting en in geschikte hoeveelheden uitzetten van jonge vis een snelle groei gerealiseerd kan worden door het optimaal benutten van het ecosysteem. Een voorbeeld hiervan is de klassieke karperteelt in Oost-Europa, ook in China wordt deze methode nog veel toegepast, vaak met een combinatie van chinese karpersoorten met verschillende voedselvoorkeuren.

Er zijn ook intensieve teelten, waarbij de vis met kunstmatig voer opgroeit. Het water met de daarin opgeloste zuurstof wordt continu aangevoerd en de afvalstoffen worden continu afgevoerd. Bij recirculatiesystemen wordt het afgevoerde water door biologische afbraak, afvangen van mest en beluchting weer geschikt gemaakt voor de aanvoer.

Een recent systeem is de "biofloc". Dit zijn vijvers waarbij intensief belucht wordt en zeer veel voedingsstoffen aan het water worden toegevoegd, het giftige ammoniak dat de vissen uitscheiden wordt door heterotrofe bacteriën gebruikt als stikstofbron en als koolstofbron wordt bijvoorbeeld rijstmeel gebruikt. Deze bacteriën dienen weer als voedselbron voor grotere organismen die op hun beurt weer door de vissen als voedsel worden benut.De naam biofloc slaat op de aggregaten van bacteriën, wormen en eencelligen die vlokken in het water vormen. Dit systeem kan in potentie erg productief zijn maar is ook moeilijk onder controle te houden. Het oogmerk is de visteelt rendabeler te maken en minder afhankelijk van hoogwaardig visvoer.

Het vangen van vis, vissen genoemd, kan ook als recreatieve bezigheid en sport worden beoefend. Waar vroeger de gevangen vis werd meegenomen voor consumptie is de praktijk tegenwoordig vaak dat de gevangen vis direct wordt teruggezet, het zogenaamde "catch and release". Ook bij de sportvisserij grijpt de mens vaak regulerend in door het uitzetten van jonge vis en/of gebiedsvreemde vis met de gewenste eigenschappen. Ook worden predatoren uitgezet, dan wel verwijderd om de visserij te bevorderen. In Ierland zijn op veel meren grote snoeken verwijderd om de stand van salmoniden te bevorderen, het zogenaamde "pike culling".

In veel gebieden vertegenwoordigt de sportvisserij een grotere economische waarde dan de commerciële visserij, zodat commerciële overbevissing tot nog grotere schade leidt dan alleen de verminderde visserijopbrengst. In veel gebieden is de sportvisserij naast het sportduiken ook al een belangrijke vorm van eco-toerisme.

Een hengel is een instrument dat gebruikt wordt om vissen te vangen. Een hengel bestaat in de basis uit een stok waarbij aan een van de uiteinden een lijn is bevestigd.

Hengels zijn er in veel uitvoeringen. Hengels kunnen onderverdeeld worden in vaste hengels en werphengels. Moderne hengels zijn van composietmaterialen zoals carbonfiber gemaakt, maar vroeger gebruikte men eenvoudige rieten en bamboe hengels.

Aan de lijn van de hengel is meestal een haak (met of zonder weerhaak) bevestigd waaraan de visser vooraf wat aas bevestigt. Als een vis het aas in de bek neemt kan de visser de hengel bewegen ('aanslaan') waardoor de vis vast komt te zitten aan de haak. De visser concludeert dat een vis het aas in de bek heeft genomen doordat een drijvertje aan de lijn (dobber) gaat bewegen of doordat de top van de hengel bewegingen maakt. Als de dobber ondergaat, slaat de visser aan en kan dan in het geval van een werphengel aan het molentje draaien, waardoor de vis omhoog komt.

Werphengels zijn er in verschillende maten, van zeehengels van 4 meter lang tot spinnertjes van krap anderhalve meter. De lijn van een werphengel is tientallen meters lang en zit op een werpmolen gerold. Een werpmolen heeft een beugel die in twee standen kan staan, waardoor de lijn of netjes wordt afgerold via een reminrichting, of opgerold met een slinger, of bij het werpen ongehinderd zijdelings van de spoel kan worden getrokken, zonder enige weerstand met grote snelheid. Hierdoor wordt ver uitwerpen (tientallen meters) mogelijk, en kan bij diepe wateren ook op grote diepte gevist worden.

Bij een vaste hengel ('vaste stok') is geen werpmolen aanwezig; de lijn zit, op een vaste lengte gemaakt, vast aan de tip van de hengel en kan dus niet of nauwelijks langer zijn dan de hengel zelf, omdat de visser anders niet kan uitwerpen - hij moet de hengel zo hoog kunnen oprillen dat het tuigje los komt van de grond. Een dergelijk tuigje of 'sim' omvat meestal, vanaf de hengel gezien, een lijn van een bepaalde dikte, bijvoorbeeld 0,14 mm, een dobber, een aantal loodjes om de dobber op de goede hoogte in het water te laten drijven, en een (of meer) haak met aas eraan. Een dikkere lijn breekt minder snel en raakt minder gauw in de war dan een dunne, maar wordt door de vissen eerder opgemerkt en verlaagt dus de kans op een beet. Er kan op verschillende diepten worden gevist door de dobber op de lijn te verschuiven. De grootte van de haak moet in overeenstemming zijn met de dikte van de lijn.

Een aquarium bevat uiteraard water. Dit is meestal gewoon zoet water, maar er zijn ook aquaria met zout water. Voor het houden van soorten is het van belang de milieufactoren in het water binnen de ecologische grenzen van die soort liggen, alleen daarom al kunnen niet alle soorten gecombineerd worden in hetzelfde aquarium. Bij het inrichten van het aquarium moet er daarom al rekening worden gehouden met de specifieke eisen van de te houden soorten. Er zijn diverse soorten die weinig specifieke eisen stellen, en daarom ook geschikt zijn voor beginners.

Verder kan een aquarium onder meer het volgende hebben:

Een bodembedekking, hiervoor is een speciaal grind te koop, maar ook andere materialen als turf kunnen worden gebruikt. Voor de groei van sommige soorten waterplanten is een speciale voedingsbodem gewenst.

Waterplanten

Voor voortplanting hebben sommige soorten vissen specifieke behoeften aan rotsen of andere stenen voorwerpen om hun broed te beschermen.

Decoratieve elementen zoals wortelhout, een aquarium is vaak ook om te bekijken, en wordt daarvoor ingericht.

Technische hulpmiddelen (niet allemaal nodig voor ieder aquarium)

Verlichting, om het onderwaterleven te kunnen bekijken, en ten behoeve van de groei van de planten.

Verwarming, om het water op de gewenste temperatuur te houden.

Een systeem voor toevoeging van CO2. CO2 is de belangrijkste voedingsbron voor planten om goed te kunnen groeien. Voeg alleen extra CO2 toe in een dunbevolkt aquarium. In een druk aquarium produceren de vissen zelf genoeg koolstofdioxide. Het is beter om de planten te bemesten met een voedingsbodem of met vloeibare voedingscomponenten.

Een algenmagneet (een sponsje of krabbertje om het glas te reinigen dat met een magneet vastgehouden kan worden.)

Een pomp met een filter, om het water schoon te houden. Er zijn twee soorten filters:

een biologisch filter bevat bacteriën die de afvalstoffen afbreken.

een mechanisch filter werkt als een zeef dat zwevende vaste-stofdeeltjes uit het water filtert.

Men zou een aquarium kunnen verlichten door dit voor een raam te plaatsen. Dat heeft evenwel het belangrijke nadeel dat het aquarium al snel bealgt (begroeit met algen) en niet meer transparant wordt. Met name in de beginjaren van de aquariumhouderij -toen kunstlicht nog onbetaalbaar was- was dit de enige optie voor de amateur aquariumliefhebber.

Daarom is kunstlicht de geijkte methode om een aquarium te verlichten.

Tl-verlichting

De meest gangbare aquariumverlichting wordt met fluorescentielampen voorzien. Fluorescentielampen hebben niet alleen een excellente lichtproductie, ze zijn ook betaalbaar en ze zijn in een breed spectrum van natuurgetrouwe kleuren verkrijgbaar. Zeeaquaria, waar het blauwe spectrum de natuurlijke basis is, hebben een totaal andere lichtbehoefte dan zoetwateraquaria.

HQI-verlichting

Een modernere verlichtingsmethode is het gebruik van hoge druk kwikdamplampen of HQI-lampen. Daar waar fluorescentielampen het licht gelijk verdelen, hebben HQI-lampen de eigenschap dat ze de breking van de waterrimpels op een zongetrouwe manier weergeven in het aquarium. Bovendien zijn ze door hun kleine afmeting en hoge lichtproductie, esthetischer en benaderen zij veel meer de natuurlijke lichtkracht dan een TL-lampgroep dat ooit zou kunnen. HQI-lampen hebben echter als nadeel hun hoge prijs.

Zuurstof in een aquarium is belangrijk. In principe bevat elk aquarium voldoende zuurstof zonder dat er kunstmatige hulpmiddelen nodig zijn, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan wordt: niet al te veel vissen en beweging in het water.

De mechanismen die in de handel verkrijgbaar zijn hebben niet als doel een zuurstoftekort op te vangen. Toch is het nuttig om het gebruik van twee veel verkochte hulpmiddelen toe te lichten:

de "zuurstofsteentjes" is de groep zuurstofelementen, zoals ronde, vierkante of langwerpige voorwerpen, verbonden aan een kunststof slangetje met een pompje dat lucht door het slangetje naar het steentje perst om een "gordijn" van luchtbelletjes in het aquarium te zien opstijgen. De zuurstofgenererende functie van deze luchtbelletjes is gering. Het belangrijkste voordeel van het gebruik ervan is de watercirculatie, die ze veroorzaken. Het is die watercirculatie, met name de oppervlaktecirculatie, die wel degelijk belangrijk is voor de opname van zuurstof in het water. Omdat er veel geschikter methodes zijn om een goede oppervlaktecirculatie te genereren (met name door een gerichte verdeling van de uitstroom van de filterpomp, al dan niet in combinatie met circulatiepompen die vooral in zee-aquaria essentieel zijn), zijn de zuurstofelementjes in het hedendaagse aquarium uiterst zeldzaam.

de oxydator is een toestel dat door toevoeging van een chemisch product zuurstof in het aquarium genereert. Hoewel er van zuurstoftekort zelden of nooit sprake is in een normaal aquarium, heeft de toevoeging van zuurstof wel degelijk een gunstig resultaat op de plantengroei in zoetwateraquaria. Liefhebbers van de zogeheten "Hollandse aquaria" (een generieke term voor zoetwateraquaria die dicht beplant zijn en doorgaans bijzonder mooi ingericht zijn) gebruiken wel eens een oxidator als hulpmiddel. Het gebruik ervan is echter vrij zeldzaam. Daartegenover is de toevoeging van CO2 ter bevordering van de plantengroei de meest gebruikte, en dus de meest gangbare methode van "natuurlijke bemesting", van zoetwater plantbakken én van zeewater rifaquaria.

Zeewateraquaria hebben een (veel) grotere behoefte aan zuurstof dan zoetwaterbakken. Daarom is het gangbaar meerdere zeer krachtige circulatiepompen te voorzien. Deze circulatiepompen zorgen niet alleen voor de eerder genoemde oppervlaktecirculatie (en dus zuurstofopname aan het wateroppervlak), maar de stroming die ze genereren is levensnoodzakelijk voor het houden van de meeste koraalsoorten. Naast stroming hebben koralen vooral (krachtig) licht nodig om in symbiose met hun zoöxanthellen te kunnen (over)leven in een aquarium.

De brasem (Abramis brama) is een vis die behoort tot de familie van de Cyprinidae. Het is een van de talrijkste vissen van Nederland en door zijn gewicht vaak de belangrijkste vis qua biomassa.

De maximale lengte is 90 cm. Een Duitse recordvis uit 2000 was 85 cm lang en woog zeven kg. Normale lengten zitten in het bereik van 40 tot 60 cm en brasems boven de 70 cm komen alleen in specifieke omstandigheden met een lage stand aan brasem voor

De snoek heeft een karakteristieke bouw; een zeer langwerpig, torpedo-achtig lichaam met kleine vinnen en een kenmerkende snavel-achtige bek. De rug en anaalvin zijn bijna symmetrisch en naar achteren geplaatst. De onderkaak is duidelijk langer dan de bovenkaak en steekt uit.

De kleur van de snoek is variabel, van groenbruin tot grijsbruin met goudkleurige stippen, vlekken of strepen op de flanken, de buik is geelwit. Hoe ouder de vis wordt, hoe meer hij zijn goudgele patronen verliest; oudere exemplaren zijn vaak egaal en donkerder van kleur. De vrouwtjes kunnen een lengte van 1,40 meter bereiken, terwijl de mannetjes niet groter worden dan ongeveer 85 cm.

De snoek (Esox lucius) is een grote zoetwatervis uit de familie snoeken (Esocidae). Het is één van de bekendste roofvissen die in België en Nederland voorkomt. De snoek is daarnaast in delen van Europa, Azië en Noord-Amerika te vinden. De snoek is een zoetwatervis en heeft in vergelijking met andere zoetwatersoorten een karakteristieke, torpedo-achtige lichaamsbouw. Snoeken kunnen 15 jaar oud worden.

De snoek is een algemene soort in Nederland en België, en is te vinden in vrijwel alle binnenwateren (vooral bij de grotere stuwen). De vis leeft in zoet water maar kan ook worden aangetroffen in brakwater. Daarnaast komt de soort voor in vrijwel heel Europa, Noord-Amerika en in delen van Azië.

In Noord-Amerika komen naast de snoek (Northern Pike) ook andere soorten voor waarvan met name de wat grotere en sterkere muskellunge (Esox masquinongy) noemenswaard is. Ook in de Amoer komt een mooie snoeksoort voor, de Amoersnoek (Esox reichertii).

Een metalen haak die aan de vislijn wordt gebonden. Aan deze haak wordt het aas bevestigd. Als de vis het aas in de bek heeft kan de haak worden 'gezet'. De moderne vishaken zijn van zeer hoogwaardig staal gemaakt en worden chemisch geslepen door een druppeltje zuur dat aan de punt van de haak hangt.

In veel wateren wordt het gebruik van weerhaakloze haken verplicht gesteld, omdat bij het verwijderen van de haak de grootste beschadiging aan de vis wordt toegebracht, als deze haak een weerhaak heeft.

Lood wordt gebruikt voor verzwaring van de vislijn om het aas op de juiste plek in het water te brengen zodat het niet verschuift. Het lood vergemakkelijkt tevens het ingooien aangezien het de lijn verzwaart zodat verder kan worden gegooid. Er zijn twee soorten lood,

Bulklood - grotere stukken lood die bedoeld zijn als werpgewicht.

Loodhagel - dit lood heeft vaak de vorm van een ingesneden balletje en wordt gebruikt om de dobber uit te loden.

De hoeveelheid lood wordt aangepast aan de zwaarte van de dobber. Als er op half water (aas niet op de bodem) wordt gevist moet er zoveel lood aan de dobber worden gehangen dat de dobber net niet zinkt en de antenne nog enigszins zichtbaar blijft. Bij te weinig lood zal de vis niet met het aas wegzwemmen, maar door de gevoelde weerstand van de dobber het aas weer uitspuwen.

Lood wordt ook veel gebruikt voor het vissen zonder dobber. Voorbeelden zijn de zeevisserij, de feedervisserij en de karpervisserij. Het aas wordt dan altijd op de grond aangeboden en de beet kan waargenomen worden door door het buigen van de hengeltop of door een elektronische beetverklikker. De loodgewichten die bij deze visserij gebruikt worden variëren van 30 tot 150 g. Met deze werpgewichten kan op een flinke afstand van de oever gevist worden (50 tot 150 m).

Lood is een zwaar metaal. Het gebruik van lood wordt ontmoedigd omdat het op de bodem zal achterblijven als de vislijn breekt. Vervolgens kan het door eenden en andere watervogels worden opgegeten waardoor deze een loodvergiftiging kunnen oplopen.

Een langwerpig fijnmazig net met als doel de gevangen vis een poosje te bewaren, rond of vierkant van vorm met een gesloten bodem en een vernauwing aan de bovenzijde. De gevangen vis kan via die vernauwing in het leefnet gebracht worden. Veelal wordt de vorm van het net in stand gehouden door hoepels, net als bij fuiken.

Moderne leefnetten voor de wedstrijdvisserij zijn een meter of drie lang en hebben een diameter van 80 cm of meer. Ze zijn niet voorzien van een vernauwing, maar wel van een behoorlijk aantal hoepels.Ze worden min of meer horizontaal in het water langs de oever gelegd, zodat de gevangen vis nog een redelijke zwemruimte heeft. Ze worden ook van een knooploos netmateriaal gemaakt, wat er toe bijdraagt dat de vissen zo min mogelijk schade van hun verblijf ondervinden.

Een dobber bestaat uit een drijflichaam van kurk of lichte kunststof en een boven- en onderantenne van kunststof, hout of staal. De dobber wordt aan de vislijn vastgemaakt. Hieraan kan de sportvisser zien of er een vis in het aas bijt. Als de dobber ondergaat of wegdrijft betekent dat de vis het aas heeft opgegeten en nu aan de haak kan hangen, als de visser met een snelle gecontroleerde beweging van de hengel de haak zet ('aanslaan').

De dobber wordt ook gebruikt om het aas op een bepaalde diepte aan te bieden. Om weinig weerstand te veroorzaken moet de dobber worden 'uitgelood' (in evenwicht gebracht door kleine loodkorrels aan de lijn eronder te bevestigen) totdat alleen een stukje van de antenne nog zichtbaar is. Er zijn allerlei verdelingen van het lood mogelijk, maar belangrijk is het dat het lood niet al te dicht bij het aas zit, zodat het aas zich zo natuurlijk mogelijk gedraagt. De dobber kan ook goed gebruikt worden om de waterdiepte te bepalen, daarvoor zijn speciale peilloodjes die aan de haak bevestigd worden en weer makkelijk kunnen worden verwijderd.

De onthaakmat wordt gebruikt bij de visserij op grote vissen en is op sommige betaalwateren zelfs verplicht. De mat is gevuld met zacht materiaal en de buitenkant is van een gladde kunststof. Op de vochtig gemaakte onthaakmat raakt de vis niet beschadigd en blijft de slijmhuid intact, zodat de vis weer in goede conditie teruggezet kan worden.

Een nylondraad die in het water slecht zichtbaar is en een grote kracht kan weerstaan.

Er zijn tegenwoordig veel alternatieven voor nylon, zoals gevlochten dyneema, dat over het algemeen ondoorzichtig is maar zeker 8 maal zo sterk. Deze lijn vertoont ook nauwelijks rek. Een ander alternatief voor nylon is fluorocarbon met een lagere brekingsindex en een hogere dichtheid. In het water is deze lijn veel minder goed zichtbaar en ze zinkt sneller. De trekkracht is vergelijkbaar met nylon. Fluorocarbon is ook harder, waardoor er minder last is van slijtage of beschadigingen. Ook zijn onderlijnen van staal of titanium vaak noodzakelijk om de lijn tegen scherpe tanden van bv. snoek, haai of barracuda te beschermen. Er zijn ook vliegvissenvliegenlijnen die alleen dienen om het aas met het daaraan verbonden stuk vislijn (de leader) te werpen. De keuze voor een bepaalde dikte vislijn is belangrijk. In principe vangen dunne lijnen meer vis, omdat ze minder opvallen en minder weerstand veroorzaken. Aan zo'n dunne lijn moet ook een klein en dun haakje worden gebruikt in combinatie met een zo licht mogelijke dobber. Naarmate de te vangen vis groter wordt, worden haak, aasgrootte en lijndikte aangepast.

Om de kans op het vangen van veel vissen (vooral karpervissers maken hier gebruik van) te vergroten, wordt vaak een zogeheten voerboot ingezet. Zo'n voerboot neemt het aas en de lijn van de visser mee naar diens gewenste plek op het water. Daar wordt het aas - al dan niet gedoseerd - gedropt. De aansturing van voerboten gaat met behulp van een zender en heeft vaak wel een bereik tot ca. 500 meter. Veel voerboten zijn voorzien van een dieptemeter, waarmee het bodemverloop van het water in kaart wordt gebracht en vaak kan de visser op het scherm ook zien waar de vissen zich bevinden.

De vliegenhengel is een lichte werphengel met een bijzondere constructie, waarmee wordt gevist met een drijvende lijn met aan het eind een kunstvlieg, zonder dobber, die op het wateroppervlak blijft liggen en door roofvissen van het oppervlak wordt gepakt, wat door de visser wordt gezien.

Vissen planten zich meestal voort door middel van eieren, maar er zijn ook wel eierlevendbarende soorten waarbij de jongen in de moeder tot ontwikkeling komen.

Bij de meeste vissen vindt de paring plaats doordat het mannetje en het vrouwtje respectievelijk het sperma en de eicellen tegelijkertijd afgeven en de eitjes in het water worden bevrucht. Dit wordt paaien genoemd. Er zijn echter ook soorten al het guppy en zwaarddragers waarbij de eitjes inwendig worden bevrucht en volledig ontwikkelde jongen ter wereld komen.

Visseneitjes zijn over het algemeen klein en doorzichtig, evenals de larve. Ook na het uitkomen is de larve nog verbonden met een dooiermassa, die als voedsel dient tot te larve in staat is zelf voedsel op te nemen. Dit wordt het dooierzakstadium genoemd. Vislarven verschillen in zeer veel opzichten van de juveniele vissen en daarom wordt ook bij vissen van een metamorfose gesproken (onder meer de aanleg van vinnen, schubben en typerende kaken van beenvissen. Voor de aanleg van de zwemblaas moet de vislarve ook de mogelijkheid hebben om aan het wateroppervlak lucht te happen. De larven zijn doorzichtig door het ontbreken van schubben met guanine. Het voedsel van de vislarven is over het algemeen zoöplankton, maar de larven van de paling en andere leptocehali leven van "marine snow", een laag dood organisch materiaal op een bepaalde diepte in de eerste honderden meters van de oceaan.

De dynamica van de voortplanting bij de meeste commercieel gevangen vissen is fundamenteel anders dan die van de landdieren. De meeste vissen produceren enorme hoeveelheden nakomelingen (tienduizenden per kg lichaamsgewicht), die vervolgens een fase doormaken van zeer hoge mortaliteit, veroorzaakt door voedselgebrek wanneer de dooierzak is opgebruikt en de vislarven zelf naar voedsel moeten zoeken. Het resultaat is dat het aantal nakomelingen niet zeer sterk afhangt van de grootte van de ouderpopulatie, maar sterk beïnvloed wordt door de beschikbaarheid van geschikt voedsel tijdens de eerste opgroeifase. De voedselbeschikbaarheid hangt sterk af van de grillige interacties van zoöplankton en fytoplankton en de vislarven zelf[1]. Als de vissen een bepaalde grootte hebben bereikt en hun metamorfose hebben voltooid neemt de mortaliteit sterk af tot een betrekkelijk constante waarde. Opvallend is dat veel vissoorten zones in het water opzoeken met betrekkelijk voedselarme zones (zoals de sargassozee bij paling of bovenlopen van rivieren bij zalm of onbereikbare zones zandstranden bij de grunion of op ondergelopen weilanden bij de snoek uitkiezen voor het paaien. Blijkbaar is het negatieve effect van predatie in voedselrijke gebieden nog groter dan de kans op voedselgebrek bij de larven.

Het resultaat van dit proces wordt in de visserijbiologie van de gematigde zones een jaarklasse genoemd. Deze jaarklasses vormen het uitgangspunt van de visserij en de grootte van deze jaarklasses bepaalt hoeveel vis er beschikbaar is voor de visserij. Als er sprake is van rekrutering-overbevissing dan is er een invloed zichtbaar van de grootte van de ouderpopulatie op de grootte van de jaarklasse jonge vis die in dat jaar geboren is. Rekrutering-overbevissing is de meest serieuze vorm van overbevissing omdat het bestand op deze manier snel in een neerwaartse spiraal terecht komt. Een probleem is dat het moeilijk is aan te tonen, omdat door bovengenoemde redenen de jaarklasses ook door toevalsfactoren zeer laag kunnen uitvallen. Vermoed wordt dat op het ogenblik de paling uitsterft door depensatie, dit houdt in dat het paaiproces wordt verstoord doordat er te weinig ouderdieren zijn voor een succesvolle paai.[2]

Het verhaal bij haaien of vissen met broedzorg is fundamenteel anders omdat de biologie van deze soorten vergelijkbaar is met die van zoogdieren en vogels en het wegvangen van elk vrouwelijk exemplaar het aantal uiteindelijke nakomelingen van de soort beïnvloedt, waardoor met deze visserij veel voorzichtiger moet worden omgegaan.

als je wilt vissen moet je lid zijn van een visclub

en je moet ook altijd de vispas meenemen als je wilt gaan vissen

je kan gecontreleert worden en dan moet je ene boete betalen

zeevissen vanaf

de kant

trolen op snoek

trollen op snoek

baars

winde vangen

De zeeforel wordt tot 150 cm lang.[1] Hij komt van oorsprong voor in Europa en Azië. De zeeforel wordt beschouwd als een trekkende vorm van de forel (S. trutta). Uit onderzoek blijkt dat iedere forel zich, naar gelang de omstandigheden, kan ontwikkelen tot ofwel migrerende vorm (zeeforel) of een vis die zijn hele leven in het opgroeigebied in het zoete water verblijft (beekforel). Het onderscheid in ondersoorten (S. trutta fario en S. trutta trutta) is daarom onjuist.[2] De meerforel heeft grofweg dezelfde levensgeschiedenis als de zeeforel alleen groeien de volwassen exemplaren op in grote diepe bergmeren. Ook dit is een vorm van de zeeforel. Sommige meren, rivieren en beeksystemen in Italië en op de Balkan (bijvoorbeeld: Salmo balcanicus) hebben hun eigen forellensoorten, met de geslachtsnaam Salmo en allemaal nauw verwant met de forel.[

De baars (Perca fluviatilis) is een vis uit de vissenfamilie Echte baarzen (Percidae), die in de Benelux inheems voorkomt. De baars kan tot 50 centimeter lang en 3 kilogram zwaar worden. Hij kan 16 jaar oud worden. Verwanten van deze soort zijn onder andere de snoekbaars en de pos.

haaien vangen

in de

noordzee

voerboot

meerval vangen

zonder hengel

voerboot

baars vangen

gul(kleine formaat

van een

kabeljauw)

karper van 45 pond

zeeforel van 1.50

De zeelt (Tinca tinca) is een vis, behorend tot de karperachtigen en kan tot ca 70 cm lang worden.

wijting

snoekbaars

90 cm

zeelt

karper vangen in thailand

brasem vangen

binnen 5 min

zalmforel

snoek onder het ijs

kabeljauw vangen in Denemarken

brasem

vismolen op de werp of vlieghengel

dolphin fish

Zoetwateraquariumvissen Enkele typische zoetwateraquariumvissen (voor hobby-aquariums) zijn: guppy, maanvis, kardinaaltetra, neontetra, discusvissen, platy (=plaatje), zwarte dwergmeervallen, pantsermeervallen (vooral de Corydoras-soorten of "cory's" zijn zeer populair) en uiteraard de goudvis.

snoekbaars van 1.20m

Hoeveel kunstlicht en hoe lang belichten? is een vraag die vaak gesteld wordt door beginnende en gevorderde aquariumliefhebbers.

De lichtbehoefte van een aquarium staat rechtstreeks in verhouding tot de inhoud ervan. Samenvattend is niet zozeer de belichtingsduur, maar wel de lichtintensiteit van belang:

Zoetwateraquaria met veel planten hebben behoefte aan veel licht. Dat is de reden waarom deze bakken doorgaans niet hoger zijn dan 50 cm (de diepte die een TL-lamp kan bereiken). Het is gangbaar deze bakken met minstens 1 TL-lamp per 10 cm bakbreedte te voorzien. Een typisch "Hollands aquarium" heeft een hoge plantdichtheid en bevat tot 3 lampen per 10 cm bakbreedte.

Zoetwateraquaria met vooral vissen hebben weinig licht nodig. Tropische vissen schuwen (overdadig) licht. Pas daarom uw verlichting aan in functie van de sfeer die u bij voorkeur zo natuurgetrouw mogelijk weergeeft.

Zoutwateraquaria hebben van nature uit een veel hogere behoefte aan licht. De meeste populaties van zoutwateraquaria komen uit de pal tegen het wateroppervlak levende koraalriffen en zijn per definitie gewend aan en zelfs afhankelijk van een sterke lichtintensiteit. Hou er rekening mee dat vissen die geen schuilmogelijkheden hebben dood kunnen gaan van de stress.

Rifaquaria hebben niet alleen een hoge lichtbehoefte, licht is een voorwaarde van hun bestaan. De meeste lagere dieren leven in symbiose met zoöxanthellen. Meer informatie vindt u onder de resp. lemmata koraal en koraalrif.

Overmatige belichting heeft meestal algengroei als gevolg. De logische eerste stap bij algengroei is de verlichtingsintensiteit (en niet de duur!) te verkleinen. Algengroei heeft evenwel veel stimuli, waarvan licht er maar één is. In de context van algengroei en licht gaan we dus uit van optimale aquariumomstandigheden, met name een optimale zuurgraad, hardheid en zoutgehalte in functie van het vissenbestand, een zuivere aquariumbodem en regelmatig ververst aquariumwater.

De verlichtingsduur dient bij voorkeur zo natuurgetrouw mogelijk te zijn: 10 tot 12 uur per dag is gangbaar. Aangezien de meeste aquaria tropische vissen bevatten, dient rekening gehouden te worden met de kortere zon-uren per dag dan in de zomer op ons noordelijk halfrond.

Het is verstandig om een schakelklok te gebruiken waarmee het licht in fasen aan- en uitgeschakeld wordt. Dit bevordert de regelmaat in het aquarium en beperkt de stress van de vissen.

neon tetra(kan in zoetwater

aquarium)

baars van 0.50m

aas voor de vlieghengel

karper vangen in Frankrijk

dolphin-fish vangen

Het andere gedeelte van het lichaam is de buikholte met daarin de inwendige organen. Vlak onder de ruggengraat aan de achterkant bevindt zich de nier. Daaronder bevinden zich de gonaden, de dragers van de geslachtscellen. Deze organen kunnen soms wel 30% van het visgewicht vertegenwoordigen en bevatten dan veel vet. Het spijsverteringskanaal bestaat uit de slokdarm, de maag (niet bij karperachtigen), de voordarm en de einddarm.

De zwemblaas ligt vooraan boven in het lichaam onder de ruggengraat en is een uniek orgaan bij beenvissen. Hij wordt van gas voorzien door de gasklier en is bij volwassen vissen vaak niet meer verbonden met het darmstelsel. Door de aanwezigheid van een zwemblaas kan de vis zonder verdere zwembewegingen in het water blijven zweven.

Verder heeft de vis een lever en een pancreas die vaak tot één orgaan versmolten zijn (hepatopancreas),een galblaas en een milt. Het hart bevindt zich niet in de buikholte maar vlak onder de kieuwen.

paling

kabeljauw in Denemarken

meerval vangen

snoek vangen

monster fish

vis vangen in Denemarken

snoek van 1.40m

deze vissen worden het meeste gevangen op zee in Nederland

arapaima vangen

molen voor zeevissen

zoutwater

aquarium

vampire piranha vangen

reuze meerval

zoetwater

aquarium